11. E. du Perron aan M. ter Braak
Brussel, Zondagavond. [11 Januari 1931]
Beste Menno, Bouws heeft mij vanmiddag verlaten - na zijn vertrek heb ik mij geworpen in Prometheus, waarvan ik nu de heele inleiding (120 blzn, 1/3 van het boek) uit heb. Ik heb het met belangstelling gelezen, ofschoon ik er af en toe een beetje bij geduizeld heb; ik zal ook de rest met spanning lezen - althans, I suppose so. Ik zie nog niet precies waarom je jezelf juist in dit boek zoo ademloos terugvond; al ligt het natuurlijk voor de hand waarom het je sympathiek was; overigens is alles een kwestie van ‘het juiste moment’ misschien. Ik voor mij vind mevr. Van Bruggen zeer helderdenkend en knap, ik ben ook nergens tegen haar in opstand gekomen, d.w.z. ik aanvaard gemakkelijk en tot in ieder onderdeel haar ‘systeem’; ik word alleen een beetje gehinderd door haar stijl, of liever, haar betoogtrant. Ik voel me, haar lezend, bij momenten toch wel erg
op de avond-cursus. Dit is mijn voornaamste bezwaar tegen haar, en wschl. de eenige reden dat er geen werkelijk contact tusschen haar en mij komt - althans, tot dusver gekomen is. Ik vind haar knap en overtuigend, maar mijn ‘dieper ik’ wordt door haar niet geboeid. En het is grappig te bedenken dat jouw Carnaval, waarmee ik onmiddellijk dit bepaalde contact had, in het begin reeds van hfdst. I, zijn grootste waarde voor mij heeft: natuurlijk door zijn inhoud, maar blijkbaar dan toch, onafgescheiden van zijn toon. De vulgarisators-allure van den leraar ontbreekt daar geheel, en hindert mij hier eigenlijk voortdurend. ‘We hopen in het volgende voortdurend aan te toonen, in welke mate en op welke wijze de Eenvormigheid de vijand van de Eenheid is, en we moeten dus met den meesten aandrang den oplettenden lezer voor dit verschil zijn voortdurende aandracht vragen’. (p. 43). Ik begin op mijn stoel te schuiven als ik zoo toegesproken word.
Over de rest mondeling. Dit is eig. maar een korte mededeeling over de temperatuur.
Mondeling dan ook over mijn gedicht in Balans. Laten wij het eens samen bekijken. Maar in hoofdzaak zijn we het alweer eens. Inderdaad, is wat ook mij erin hindert, die Nederlandschnobele toon. Het moet de slechte invloed van Holst zijn geweest. - Jammer, want men herschrijft zooiets niet meer, en wat er in zit, gaat mij nogal erg aan...
Putouarey zie en ken ik nu juist van top tot teen (baard inbegrepen). Het zal zeker een kwestie zijn van ‘gegevens’, jij kent dit soort typen blijkbaar niet. Overigens zijn èn P. èn Barn. kanten van Larbaud zelf, terwijl Stéphane duidelijk een uitgedachte figuur is - en eigenlijk meer een ‘spreker’ dan een actief personage.
Mijn opinie over Binnendijk geldt inderdaad zijn schrijvende persoonlijkheid, aangezien ik niet alleen hem niet persoonlijk ken, maar ook eig. niets van hem weet. Maar niet als ‘dichter’ alleen is hij nul, zijn proza-artikelen zijn al even onbeduidend. En dan: hoe kan iemand zóó de echo worden van Marsman!
Ik verwacht van jou dat je werkelijk eens dat eigenaardige cri-
terium van ‘menschen van ons slag’ formuleert. Ik onderschrijf n.l. volkomen je variante op die Fransche uitdrukking (van Voltaire, meen ik); de kwestie is nu alleen: wèlk genre is voor ons le bon? Als jij dat niet eens opschrijft, doet niemand het. Zet het dus serieus op je lijstje van ‘te doene dingen’.
Ik ga eerstdaags een stuk schrijven over den verhalenbundel van Bijleveld, alleen voor het plezier om Nijhoff te antwoorden op het meer dan lullige stukje dat hij naar aanleiding daarvan in de Gids heeft gezet. Het flikflooien naar den kant van ‘de ouderen’ zal dien jongen man nog eens je reinste zotteklap doen uitslaan - waar hij trouwens hier al niet ver vandaan is. Ik heb trouwens sedert eenigen tijd steeds meer bezwaar tegen hem; plat uitgedrukt voel ik in zijn literaire situatie zooiets als ‘de verraaier’. Misschien wordt hij ook gewoon seniel; dat zou mij eig. niet zoo erg verwonderen van iemand die den Vliegenden Hollander in het Friesche polderland interneert en die bezoeken van God krijgt in de gedaante van een grijzen vogel. (Zie Helikon).
Bouws zal je precies zeggen met welken trein je moet komen; ik meen kwart over 1 uit Rotterdam, dat zou dus prachtig uitkomen met ‘school’. Je vindt mij hier dan om tien voor vier aan het station. Zou je 2 gram. platen voor me mee willen nemen die B. je geven zal? Misschien moet je er ook nog iets voor betalen aan de douane, schiet dat dan zoolang voor. Tot Zaterdag dus; hart. groeten voor heden van je
E.
Maandagmorgen.
Even voor ik dit posten ga, er nog wat bij schrijven. Ik heb nu weer een 60 blzn. méér in Prometheus gelezen, en merk dat de rest de illustratie is - met uitbreidingen! - van de theorieën uit de inleiding. En curieus, dan doet mevr. Van Br. precies hetzelfde wat zij andere ‘historieschrijvers’ ten laste legt, n.l. dat hun boeken eig. zijn: een verzameling beweringen, waarvan de meeste elkaar weerleggen,... uit de meest uiteenloopende tijden, zienswijzen en gemoedstoestanden (p. 131). Om je een vb. te geven: haar antipathie tegen Milton (met zijn ‘leeg’ en ‘oninteressant’ duivelsdrama) is nogal grappig, maar hoe kan
ze, na zelf aangegeven te hebben, n.b.! hoe bekrompen (‘egocentrisch’) Dante Judas en Brutus als één soort verraders beschouwde, schrijven: ‘En toch was Dante, het behoeft nauwelijks gezegd, een eindeloos veel grooter geest dan Montaigne’. - Ik krijg dan opeens lust om een eindelooze discussie met haar te beginnen over wat zij bedoelt met ‘geest’ en met ‘groot’; ik geloof dat het respect voor het Dichterschap haar hier dan toch ook parten heeft gespeeld! (p. 161). Een beetje verder schrijft ze dat Byron's Manfred en Lermontov's Demon op elkaar lijken (p. 166); dit is onwaar. Er is inderdaad een gedicht dat op Lermontov's Demon lijkt, n.l. Vigny's Eloa. Kortom, nu we aan de voorbeelden toe zijn, zal ik wschl. telkens kleine botsinkjes met haar hebben. En ook dáárom - omdat je niet met dit soort voorbeelden uit ‘der Wereld Letterkunde’ gewerkt hebt, is het Carnaval mij oneindig liever; lijkt het mij ook ruimer, in één woord.