29. M. ter Braak aan E. du Perron
R'dam, 10 Febr. 1931 (haast)
Beste Eddy Hartelijk dank voor je beide laatste brieven! Ik kon nog niet weer schrijven, omdat ik door de griep alles wat maar naar correspondentie zweemde, had laten liggen, en bovendien door mijn huwelijk allerlei ‘gedonder’ van de bekende aard aan mijn hoofd had (en heb). Ik maak het dus ook nu kort, maar begin daarom, om met klem aan te dringen op je overkomst in Februari en wel Zaterdag 21 Febr. Er is hier onderdak. Er zijn twee redenen, dat je persé nu moet komen. Vooreerst zal ik in Maart wel alle week-ends bezet zijn door mijn vrouw, die dan in Holland is; zij komt 28 Febr. Dus moet je nu komen. Verder zou ik je graag kennis laten maken met mijn broer, den neuroloog, een type, dat je ongetwijfeld zal interesseeren; hij komt dan ook hierheen, dien Zondag. Hij nam j.l. Zondag één van je boekjes toevallig op, keek er in, en zei: ‘Goddorie, iemand van internationaal formaat’. Hij is voor mij het prototype van het genie, leest zelden iets, buiten zijn kattenhersens en neurosen, en ‘weet’ alles; mist alle eerzucht, zal daardoor nooit veel produceeren, maar is volkomen met afwering van alle andere levensinteressen! ingesteld op de cultuur. Ik ‘stel je hem niet voor’ als
een genie; hoc zou ik mijn broer trouwens zoo kunnen en willen introduceeren? Maar als iemand, die mij altijd weer aan het geniale herinnert. Hij wilde graag met je kennis maken, heeft dien dag voorloopig vrijgehouden. Tracht dus de munten voor de reis vrij te maken; hier hoef je geen kosten te maken, het eten is er. Dus: je instemmend bericht binnenkort?
Blij, dat je mijn critiek hebt opgevat, zooals ze bedoeld was: n.l. als één van man tegen man, vriend tegen vriend, niet als een afweegpartijtje. We moeten er ook nog eens uitvoerig over praten. In ieder geval is er geen enkel misverstand gerezen; onze wisseling van teekens is blijkbaar helder en doorzichtig als poésie pure.
Over dit thema ontvang ik juist de proef van het contra-artikel van Binnendijk: Dogma of Aesthetica. Je begrijpt uit den titel, waar het heen gaat. Ik zal je de proef maar niet doorzenden, omdat hij dat misschien als een indiscretie zou beschouwen. Toen ik hem n.l. onlangs schreef, liet ik een invite los voor hem, om eens toevallig een ontmoeting met jou te hebben, bij mij aan huis. Ik zou n.l. wel eens willen zien, hoe jullie als personen op elkaar reageerden. Hij antwoordt mij nu zoo boos, dat ik wel zie, dat hij door je stuk diep geschokt is; hij zou je niet willen ontmoeten en schijnt je verschrikkelijk te haten. Ik zou zoo allemachtig graag dat stuk eens lezen, dat je aan zijn adres gestuurd hebt! Maar ik vraag mij af: waarom neemt hij mij mijn aanval niet kwalijk? - Op het stuk zelf zal ik niet meer ingaan; het is te evident, dat wij langs elkaar heen praten en het eenige essentieele is, dat mij al die schoonheid niets schelen kan, als ze niet afschaduwing is van een vent, terwijl hij het kleinste graantje schoonheid (in de poëzie dan) zorgvuldig op wil pikken. Enfin, je moet het zelf maar lezen. De kern van mijn carnavalsmoraal ontgaat hem. Hij beschuldigt mij trouwens ook van onoorspronkelijkheid. ‘Moet ik zeggen, dat het Carn. d. Burgers verre van oorspronkelijk is, juist als idee? Dat b.v. Carry v. Bruggen (Prometheus, Hedendaagsch Fetichisme) aan de geboorte een meer dan zedelijk aandeel heeft gehad?’ Dat is
natuurlijk waar, maar ik vind die verhouding toch niet dezelfde als b.v. Marsman: Gabriel Smit.
Inmiddels heb ik Les Conquérants uit, en mijn bewondering is geweldig gestegen. Het eind van Garine is ronduit meesterlijk, prachtig ook de vermoording en het vinden van Klein. Ik blijf wel eenige bezwaren hebben, maar ze zijn toch veel minder dan in het begin.
Bij voorbaat dank voor de mémoires van Bringolf! Ik heb ze nog niet. - Carnaval zal ik voor je laten komen en met opdracht zenden. Komt in orde, in een paar dagen, maak geen zorg over kosten, ik betaal het niet.
Oja, één genoegen mag ik je toch niet onthouden, n.l. de lezing van ingesloten ‘spontanen’ brief van onzen Dirk, gisteren ontvangen. Ik antwoordde nog niet, dus graag bij volgende brief terug! Hoe smaakt dat? Hoe vooral ‘het korreltje goeds’? Waarom men zijn leven lang getreiterd wordt! Denk er vooral aan, onder ons; want ik zie je blaken, om op dit epistel een commentaar te schrijven. Laat dat echter aan mij over, het is helaas een persoonlijke brief.
Ik doe hier ook de films bij, voor afdrukken. Ik beschik zelf niet over zoo'n man, ben volkomen leek in het vak. Tot ziens dus 21 Febr.? Doe het! Hart. gr. je
Menno