60. M. ter Braak aan E. du Perron
R'dam, Hemelvaartsdag! [14 Mei 1931]
Beste Eddy Ik was werkelijk zeer geabsorbeerd in mijn antiaesthetica, en schreef daarom nog niet terug; je laatste brief met ‘opzweepingen’ heb ik echter bepaald genoten! Het Démasqué schiet flink op, maar de stof is overstelpend; en ik wil de zaak nu van a tot z overzien. Verder moest ik Dinsdag mee met een ‘schoolreisje’ naar de Betuwe!
Je antwoord aan Coster heeft natuurlijk mijn volle sympathie; maar voor Coster zelf zal het de maat wel doen overloopen, omdat hij weer geen argumenten krijgt. M.i. zal hij het stuk niet plaatsen, op grond van het begeleidend schrijven met het woord ‘beroerd’ erin. Maar ik kan me wel begrijpen, dat je er voor past, het door mij gevraagde essay te schrijven. Toch zou
ik het graag gelezen hebben, eerlijk gezegd. Dat je geen essay kunt schrijven, is niet waar; je kunt geen vervelend essay schrijven.
Overigens: je strategische brief is mij uit het hart gegrepen. Ik zie wel aankomen, dat ik, eens, Coster moet aantasten. Maar het moment zal er pas zijn, als hij een onvergeeflijke ethische stommiteit begaat; dan zal ik wel de vereischte lust voelen, die me op dit oogenblik ontbreekt. Sentimenteele overwegingen zullen dan ook niet ter zake doen. Alleen verlies ik mijn papierbron; maar dat is te verhelpen.
Je schildering van het literair slagveld is uitstekend; het is inderdaad een minderwaardigheidsroem, die van Coster.
Dank voor de critiek op Cendrars; het is inderdaad moeizaam en ongeïnspireerd geschreven, des te dankbaarder ben ik je. Voor het Bulletin altijd nog te goed.
Ik schrijf gauw weer wat meer, voel me momenteel weer ietwat gedrukt door het stomme werk op school, dat me belet, volle kracht aan het Démasqué te geven. Een hart. hand van je
Menno
N.B. - Ik stuur je zoo gauw mogelijk Démasqué, voor de ‘Voorrede’!
N.B. - De Hemelvaartsdag heeft mij gedemoraliseerd.