162. M. ter Braak aan E. du Perron
Rotterdam, 2 Mei 1932 [2 Juni 1932]
Beste echtelieden Laat ik ditmaal een eerste schuchtere poging wagen, jullie als een soort twee-eenheid een brief te schrijven. Ik zal er, denk ik, geen gewoonte van maken, maar voor een enkele keer is het wel aardig. Het heeft eenige dagen geduurd, voor ik er toe kwam jullie brieven te beantwoorden. Ik leed aan de voor-vacantie-malaise, die zich omstreeks deze tijd met lekker weer altijd voordoet; en gisteren was ik even in Amsterdam, waar ik den steeds volijverigen steeds idealistischen Mannus Franken tegen het lijf liep. Hij schrijft nog steeds lustrumspelen en is een goede herdruk van zichzelf gebleven. (Verder heeft ook de heer Anthony Gishford zich gemeld; ik moet hem nog bescheid geven).
De verschillende semi-pornografische geschriften, die mij geneerden, in dank ontvangen! Weininger bezat ik al, zij het in een onooglijke editie. Ik zou over zijn talent niet meer durven oordeelen, denk onmiddellijk, dat ik hem destijds nogal overschat heb (hoewel ik er altijd een luchtje aan vond). Maar om hem weer te gaan lezen? Misschien in een verloren oogenblik. Ik ben in ieder geval momenteel heelemaal door Dumay in beslag genomen en heb zelfs Lawrence nog niet gelezen. - Dat mooie prospectus van ‘die Mot’ is mij niet toegezonden. Blijkbaar is de reputatie van mijn geschriften nog niet pornografisch genoeg. Ik zal overigens het serieuze werk niet bestellen; de degelijkheid van de aankondiging lijkt me al verdacht.
Van de verleidingsscène heb ik zeer veel pleizier gehad! Is alle desbetreffende text werkelijk authentiek? ‘Het kon in een boek staan.’
Zooeven ontving ik Forum, dat zeer geschakeerd is inderdaad. Een bittere pil is deze maand voor mij het ontbreken van laat ons zeggen twintig bladzijden ter Braak, aangezien ik werkelijk zwaar in de geldverlegenheid zit. Alles schijnt zich plotseling op elkaar te stapelen, zooals het wel eens meer gaat. Enfin, wird schon wieder besser, hoop ik. X. beweert ook al op zwart zaad te zitten, maar ik geloof, dat de pantserplaten niet zoo jeremiabel zijn als het paedagogenvak. Overigens nadert X. steeds meer de huwbaarheidsgrens, door den sterrenhemel gesteld. Hij ‘richt zich in’, en kibbelt nu met Y. over stalen meubelen, die haar niet ‘gemütlich’ genoeg zijn. Verder heeft zijn schoonmama hem verzocht, haar Du en Mutti te noemen, wat hij ons niet zonder physieke walgingsbewegingen vertelde. Maar hij zal ongetwijfeld, als het moet, gedwongen worden! ‘Meine Mutter ist so konservativ?’
Verder heb ik een aan Forum gezonden roman: Mijn Vader en ik, van Willem Putman gelezen, dien ik werkelijk zeer veelbelovend vind en op veel punten zelfs buitengewoon geslaagd. Er is wel een beetje invloed van Roelants, maar de structuur is forscher. Bouws zal je het manuscript wel zenden. Ik ben benieuwd, wat je (hier wordt de redacteur du Perron bedoeld, hetgeen medelezen van mevr. du Perron niet uitsluit!) er van denkt. Er is een kostelijke familiescène in, waarbij als maar gezopen wordt, zonder dat het pallietersch toegaat.
Ik hoop, dat ik binnenkort eens tot meer bespiegelend schrijven kom. Sedert een paar dagen leef ik weer eens in ‘raadselen’, ik bedoel: in het sterke gevoel, dat ik door een hoogere macht ‘gespeeld’ word, en niets van dat spel begrijp. Overigens: minder paapsch dan ooit, en zelfs gechoqueerd door den nieuwen duitschen rijkskanselier. Of drong het niet tot jullie ‘jong geluk’ door, dat Brüning is afgetreden en vervangen door von Papen? Hart. gr. voor jullie beiden, ook van Truida
Menno