210. M. ter Braak aan E. du Perron
Eibergen, 2 Sept. '32
Beste Eddy Gisteren heb ik me nog eens in Bij Gebrek aan Ernst verdiept, en vooral in de geschiedenis van Bennie en Lajos, die werkelijk een nogal frappante gelijkenis vertoont met de verhouding Andreas-v. Haaften. Dit verhaal vind ik trouwens wel één van de beste uit het boek, al blijft het me toch nog wat te veel gearrangeerd. De beste kant van B.G.a.E. is ongetwijfeld de zoo volkomen onhollandsche (en in Holland nooit gewaardeerde) doorzichtigheid; geen damp, geen atmosfeer, maar ijzerdraad en vaak prikkeldraad. Reken vooral niet op eenige appreciatie in de lage landen bi der see. Dit slikt men niet en nooit. Ik begin daarentegen sommige dingen steeds meer te waardeeren; b.v. het verhaal Een tusschen Vijf, dat eigenlijk bijzonder geestig geschreven is. De Poging tot Afstand vind ik ongeslaagd; het lijkt me, dat je de fragmenten er toch in gewerkt hebt zonder ze te verwerken. Het eerste Nameno-verhaal kan ik ook altijd nog niet slikken; het is me te mager en gearrangeerd; maar het laatste verhaal is weer heel goed, in dezen stijl, die ik nooit voor 100% zal opeten. Ik begrijp wel, waarom je in deze dingen iets blijft vasthouden; ze hebben ook zeker het stempel van een persoonlijkheid, veel meer dan mijn jeugdwerken, die ik voor geen geld meer in handen zou nemen. Je was veel vroeger zelfstandig dan ik; voor Ondergang heb ik me eigenlijk nooit aan mezelf durven wagen, want zelfs het stuk over Adwaita is voor mijn gevoel nog absoluut ‘wetenschaps’werk. Wat ik in '23 en '24 schreef heeft niets om het lijf. - Nog één opmerking over B.G.a.E.: datgene, wat de Hollander het afstootelijkst vindt, is de z.g. ‘aanstellerij’ en het ontbreken van den ‘werkman’. Men zal hier nooit willen zien, dat één soort aanstellerij een mensch kan bewaren voor de honderd officieele
aanstellerijen, waarmee de andere volwassenen zich occupeeren; men zal het je altijd kwalijk blijven nemen, dat Bennie c.s. niet een paar uur per dag op een kantoor zitten, in plaats van z.g. astronomie te studeeren, waar geen kip aan gelooft natuurlijk. Ook dit behoort bij het kasteel-complex van de Borels. Een hollander geeft zichzelf (en anderen) pas recht op problemen na een minstens achturigen arbeidsdag, die van de problemen een dessert maakt. Vacantie met problemen in Barchem, dat is echt Hollandsch! Daarom geloof ik niet aan eenige echo voorloopig. Je cahiers en Coster hebben een eigenschap, die het onmogelijk maakt om ze geheel voorbij te gaan, die deze bundel mist: ze zijn logisch onontkoombaar gesteld en daarvoor neemt men dan een antipathieke atmosfeer op den koop toe. Ik constateerde dit gisteren bij een bezoek aan van Leeuwen, den man van de litteraire kronieken over Forum etc. in Enschedé. Hij heeft de aversie van den Hollander tegen je ijzerdraad-atmosfeer, maar is door het essay over Coster bekeerd. Hij heeft Coster gematigd geapprecieerd en moet nu erkennen, dat hij hem verwerpt. Dit is de soort menschen, die precies je stuk noodig hadden. - v. Leeuwen liet me een brief van Coster lezen, naar aanleiding van een stuk over mij, dat hij aan De Stem had gestuurd en natuurlijk prompt terug ontvangen (het stuk was n.l. lang niet dom, maar eenigszins waardeerend). Het venijn, dat onze Dirk hier bladzijden achter elkaar over mij uitspuwt, is niet van gisteren! Ik ben ‘uitnemend begonnen’ (in De Stem n.l.!), maar onder invloed gekomen van du Perron en Greshoff, ‘ziek en giftig’ geworden, tengevolge van een ‘karakterzwakte’, die Coster altijd al in mij had geconstateerd. Hampton Court is een boek, zooals Coster het op zijn zestiende jaar zou hebben geschreven; het Démasqué is warhoofdig, giftig, pedant en onbegrijpelijk. ‘En dit schrijf ik niet’, voegt de heer C. erbij, ‘omdat hij mij den oorlog, of liever den guerilla heeft verklaard. U zult wel weten, dat ik van een ijzige objectiviteit ben.’ Tot slot waarschuwt hij v. Leeuwen, om toch nog eens goed na te denken, voor hij zijn stuk ergens anders publiceert, want ik ben een gevaar, een gezwel etc. Daarna: Waarom schrijft U voor
ons niet eens over Henriette Roland Holst, Boutens, Gezelle? - Het heele document is een bevestiging in margine van je stuk. Ik heb er levendig van genoten.
Schrijf verder weer naar Rotterdam. Een hart. hand van je
Menno