330. M. ter Braak aan E. du Perron
23 Febr. '33
Beste Eddy Over het stuk van Bob, dat ik nu herlezen heb, het volgende. Het is (volgens mijn opinie) werkelijk niet erg goed, maar wel plaatsbaar, als tegen het eind een meer principieele uiteenzetting volgt. Het is zoo al te zeer ‘inlichtingendienst’, en tegen het slot wordt de lezer vrijwel in de steek gelaten. Zal ik het stuk nu aan Bob terugzenden, met een briefje van mij erbij, waarin het verzoek om het stuk vooral principieeler te redigeeren? Zoo ongeveer als het stuk van Valentijn, dat ik qualitatief beter vind, absoluut. Maurice blijkt achteraf (wat ik verkeerd begrepen had) vrijwel ‘kleurloos’ te zijn in dezen.
Bouws zal je wel geschreven hebben over den datum van de redactievergadering; 12 Maart, wat mij aangaat, schikt uitstekend. Die vergadering is noodig, en er zal het een en ander verteld moeten worden. Ik houd me er overigens van overtuigd, dat een oplappen van de verschillen tusschen jou en Bouws (ev. ook tusschen jou en Maurice) niet meer mogelijk is. Zelfs (maar dit zuiver en alleen als tijdschriftredacteuren!): tusschen jou en mij niet meer. Ik zal je standpunt inzake de panoptica en daarmee de polemiek nooit kunnen deelen, en ‘uitboren’ is mislukt, dus... Daarom heb ik me langzamerhand gewend aan de gedachte, dat je er volgend jaar uitgaat, en zelfs dat ik eventueel doorga. Vroeger kon ik mij een dergelijke scheiding nog niet goed anders denken dan als een breuk in de vriendschap. Ik zie het nu anders. Op den duur zouden wij door al die kleine geschilpunten in redactioneele zaken niet vrij kunnen blijven van allerlei even kleine verbitteringen, die we tenslotte beter kunnen vermijden. O.a. is het mij onaangenaam, in zooveel ge-
vallen formeel de partij van Bouws te moeten kiezen, terwijl mijn motieven veel meer aan de jouwe verwant zijn. Daartoe schijnt het ‘revue-directeurschap’ nu eenmaal te moeten leiden. Het eenige ‘pand’, dat je me zult moeten achterlaten, is de belofte van je medewerkerschap! Voor de rest: ik wacht het eind van het jaar maar eens af. Als Zijlstra contractueel verder wil gaan (hij kan in 1934 ophouden), is het ongetwijfeld jammer, deze publicatiemogelijkheid zoomaar prijs te geven. - Als het eenigszins kan, ben ik echter voor een behoorlijke afwerking van dezen jaargang met de oude compagnons, ook al is hun front ietwat kaduuk. Daarom moet de vergadering maar bij Jan Greshoff zijn, vind ik; hij heeft ambulance qualiteiten. De houding van Maurice tegen hem is overigens niet anders dan als klooterig te definieeren. Zoo iemand schijnt zichzelf niet meer zonder hooge hoed te kunnen zien.
Ik blijf er tegen, om op de spectator te reageeren. Juist deze gemoedelijke ‘drekschedels’ (om een woord van Greshoff te gebruiken) kan men alleen of door een uitgezochte hatelijkheid beantwoorden of doodzwijgen. Verdenk mij nu maar niet van ‘hoogheid’; ik heb dien spectator niet eens gevoeld. En wat het publiek ervan denkt, laat me volkomen koud. Willen zij die gijn apprecieeren, dan moeten ze hun gang gaan; ze zijn dan eenvoudig niet mijn publiek. Maar laten we niet weer beginnen; hierover worden we het niet eens.
Met moeite je Smalle Mensch in dit nummer gewrongen; maar het ging net, en ook het Wilhelmus komt op pag. 1. Het komt mooi uit met de tot razernij gestegen liefde voor den Vader des Vaderlands. Er zijn zelfs twee concurreerende tooneelstukken! Ik wacht nu op je antwoord om aan Bob te schrijven. Natuurlijk neem ik in dezen alle schuld op me, als er schuld moet zijn; maar het zal, hoop ik, zoo wel losloopen. Hart. gr. voor jullie beiden en een hart. hand van je
Menno
N.B. Ik heb een complete Shakespeare. Dus houd ik me daar maar bij.
Ἰϰ Ϝιστ νιετ, δατ ἰε γρίεϰσγἑ λεττερς ϰενδε!