[p. 96]

De persoonlijkheid van Jakob Wassermann

Maandagmorgen is de romanschrijver Jakob Wassermann op zijn bezittingen in Stiermarken plotseling aan een hartaanval overleden.

Het nieuwe jaar brengt een tragische verrassing: de dood van één der merkwaardigste schrijvers die Duitse en Joodse literatuur rijk waren. Wassermanns overlijden komt echter niet geheel onverwacht. Toen hij enige weken geleden in ons land lezingen hield, bleek hij al zeer vermoeid en overwerkt te zijn, zodat één dier lezingen zelfs moest worden afgelast.

Jakob Wassermann werd 10 maart 1873 in Fürth (Beieren) geboren als zoon van een koopman. Zijn jeugd was verre van gemakkelijk, ook omdat hij met financiële moeilijkheden te kampen had. Pas in 1894 kwam er verbetering in zijn positie, doordat hij in München de aandacht op zich vestigde als auteur en o.a. aan Simplizissimus ging meewerken. In 1898 vindt men hem te Wenen, terwijl zijn roem zich al begint te verbreiden; hij komt dan in de kring van Schnitzler en Hofmannsthal; van dat ogenblik af begint de publicatie van een grote reeks romans en novellen, die weldra zijn naam ook in het buitenland algemeen bekend zullen maken.

Na het einde van de oorlog trok Wassermann zich naar zijn geliefde Alpen terug; daar, in Stiermarken, zocht hij de inspiratie die de grote steden hem niet meer konden geven. Toch maakte hij in 1925 nog een grote reis door Amerika.

De gebeurtenissen in Duitsland hebben Wassermann ongetwijfeld diep geschokt en wellicht zijn gezondheid geschaad.

Van de werken van deze zeer productieve auteur noemen wij in de eerste plaats zijn grote romans: Die Geschichte der jungen Renate Fuchs, Caspar Hauser oder die Trägheit

[p. 97]

des Herzens, Gänsemännchen, Christian Wahnschaffe, Faber oder die verlorenen Jahre, Laudin und die Seinen, Der Fall Maurizius en het vervolg daarop Etzel Andergast, Ulrike Woytich. Ook als essayist trad Wassermann op de voorgrond, met de bundel Lebensdienst en twee biografieën, één aan Columbus en één aan Stanley gewijd. Gegens omtrent zijn eigen leven treft men vooral aan in zijn Mein Weg als Deutscher und Jude (1921) en Selbstbetrachtungen (1933).

Bij zijn zestigste verjaardag heeft de literaire wereld Wassermann overal gehuldigd. Ook in Nederland was hij populair, getuige de vele vertalingen die hier van zijn werken zijn verschenen en de belangstelling voor zijn lezingen.

 

Als men het merkwaardige, moeilijk leesbare handschrift van Wassermann toevallig te zien krijgt, vindt men ook zonder grafoloog te zijn vele vermoedens omtrent zijn persoonlijkheid bevestigd. Het is een hiëratische hand, die iets van de priester verraadt. En Jakob Wassermann had veel in zich van de priester; in deze zin, dat schrijven voor hem een zeer hoge roeping betekende. Allerminst zag Wassermann de schrijver als een burger onder de medeburgers; iemand die de pen voerde in dienst van de Geest zag hij als een wezen van hoger orde. Daarom was Wassermanns verblijfplaats in de Alpen van Stiermarken min of meer symbolisch; de dichterlijke ziener trok zich terug uit het gewoel der steden en zocht de verlatenheid van het bergland.

In de grootste romans van deze auteur is veel, dat wijst op die grootse roeping, waarvan Wassermann vervuld was. De conceptie van enorme figuren en geweldige conflicten lag veel meer in zijn lijn dan de verfijnde psychologische waarneming en de liefde voor het verraderlijke detail. De romans van Wassermann hebben vaak in hun dimensies iets dat niet evenredig is met de mensenkennis van de schrijver, omdat zij vervuld zijn van het visionnaire; en welke visionnair schiet niet vaak tekort in het detail?

[p. 98]

Men heeft Wassermann vaak met Dostojewski vergeleken, maar deze vergelijking gaat maar zeer gedeeltelijk op. Terwijl Dostojewski, inderdaad, grote figuren schiep (de gebroeders Karamasoff, vorst Myshkin, Stavrogin en zovele anderen), bleef die ‘grootheid’ toch steeds ondergeschikt aan zijn psychologisch genie; Wassermann daarentegen schiep wel de grote gestalten, maar hun omtrekken overheersten meestal; zij werden tot symbolen, niet altijd tot mensen. Zo zag Wassermann in Columbus voor alles de Don Quichot van de Oceaan, en daarnaar vormde hij zijn beeld; zo werd zijn Christian Wahnschaffe, opgezet als een synthese van de ganse kapitalistische periode, meer een verzameling symbolische (en dikwijls holle) wezens, waaraan het eigenlijke leven ontbrak. Zeker is Wassermann geen Dostojewski geweest: hij heeft zelf trouwens eens gerept van ‘die seltsame hysterische Geschwätzigkeit’ van Dostojewski en daarmee getoond niet te begrijpen dat de hoofdbetekenis van de Rus niet in zijn geweldige omtrekken, maar in zijn dialogen en meditaties lag.

Men kan Wassermann niet beter leren kennen dan uit zijn Selbstbetrachtungen; autobiografische aantekeningen waarin hij, met al zijn voorkeur voor de verhevenheid der Alpen en de profetische roeping van het schrijverschap, met volledige eerlijkheid tracht zich rekenschap te geven van zijn gedachten en handelingen. Uit die documentatie van zijn leven blijkt hoezeer Wassermann gebonden was aan het Joods getinte ideaal van de geestelijk levende mens dat hij zich had gesteld. De romancier is geen reproducerende machine, hij is ook geen humoristische beschouwer van de wereld om hem, neen, hij wil in zijn conceptie van mensen en dingen een ‘überhohte Wirklichkeit’ geven. In dat voortdurend reiken naar een ‘wereld achter deze wereld’ kan men Wassermann beschouwen als een afstammeling van de grondgedachte van Plato; met die levensbeschouwing was hij innig vergroeid, en mede daaruit is het symbolische karakter zijner werken te verklaren. Merkwaardig is ook de invloed van de brieven

[p. 99]

van Van Gogh op Wassermanns oeuvre; zoals hij zelf zegt gaven zij de eerste stoot tot het ontstaan van Christian Wahnschaffe.

‘Om het reële gebeuren in de dichterlijke sfeer over te planten, moet het zich vrijmaken van de sintels der werkelijkheid. Het moet om zo te zeggen in mijn borst door gloeiïng gezuiverd worden. In alle gevallen gaat het daarbij om een omzetting van materie in geest.’

Die karakteristiek van het scheppend werk tekent Wassermann. Schrijven had voor hem alleen waarde als het religieuze achtergronden blootlegde.

De maart-revolutie in Duitsland verdreef Wassermanns boeken meerendeels uit het land waar zijn roem ontstaan en gegroeid was. Men heeft hem verweten dat hij zich niet duidelijker tegen het regime van het nationaal-socialisme uitsprak; m.i. ten onrechte. Wassermann was als jood weliswaar de tegenstander van hen, die de rassenhaat tot wetenschap verhieven; maar de mystieke kant van het nationaal-socialisme was hem eigenlijk zeer verwant. Typisch is dan ook dat hij in het tijdschrift die sammlung tegenover Hitlers rassenpostulaat een nieuwe leer stelde: die van de verwantschap door woonplaats en atmosfeer. Ik heb er in een artikel in forum al op gewezen dat Wassermann daarmee eigenlijk dezelfde paden bewandelde als Hitler die hij in feite bestreed; ik trachtte aannemelijk te maken dat het verschil tussen Wassermann en Hitler meer de middelen dan de richting betrof. Hoe het ook zij: de typisch-dualistische levensbeschouwing van de Jood raakt op veel meer punten de nationaal-socialistische romantiek dan men wel veronderstelt.

Met Wassermann gaat een schrijver heen wiens figuur vooral representatief is voor de Europese cultuur in een crisisstadium, getekend door pessimisme en romantiek. De daarmee samenhangende elementen zal men in al de werken van hun schepper terugvinden.

 

Het Vaderland, 2 januari 1934