Thomas Mann contra Bonn: open brief aan de Duitse geleerdenwereld: reactie op ‘la trahison des clercs’
Het strookt volkomen met de persoonlijkheid van Thomas Mann dat hij niet in het openbaar gereageerd heeft op het besluit dat hem van zijn burgerrechten vervallen verklaarde; de man die de Betrachtungen eines Unpolitischen schreef was nooit de vertegenwoordiger van een politiek Duitsland, noch tijdens de republiek van Weimar, noch daarna. Mann zegt het zelf: zijn mentaliteit is die van de representant der Duitse cultuur, en daarom was hij ook niet geschikt om martelaar te worden van een bepaalde staatsorde. Toen de republiek van Weimar ineenstortte begaf Thomas Mann zich naar het buitenland, zonder echter partij te kiezen voor de emigratie; hij meende door het feit dat zijn boeken nog in Duitsland verkocht mochten worden, ondanks alle politieke wisselingen nog met het Duitse volk en de Duitse traditie verbonden te kunnen blijven. Illusie! Meer en meer werd Mann gedreven tot het trekken van consequenties die hij (niet uit karakterloosheid maar uit gebrek aan politiek actualiteitsbesef) had willen vermijden. Men weet dat de ‘Ausbürgerung’ van die ontwikkeling de politieke laatste acte was.
Op de beslissing der Duitse regering is thans echter gevolgd een besluit van de universiteit Bonn, die Thomas Mann een brief heeft gezonden, waarin de dekaan hem meedeelt dat de filosofische faculteit ‘sich nach Ihrer Ausbürgerung genötigt gesehen hat, Sie aus der Liste der Ehrendoktoren zu streichen. Ihr Recht, diesen Titel zu führen, ist gemäss Art. VIII unserer Promotionsordnung erloschen’.
Deze trap, die men de grote Duitser nog na meent te moeten geven, heeft Mann aanleiding gegeven tot het publiceren van een waardige open brief aan de dekaan, die thans bij Verlag Oprecht te Zürich als brochure verschenen is (Ein Briefwechsel). Zoals men het symbolisch kan
noemen dat Mann na de ridicule politieke ‘Ausbürgerung’ zweeg, zo kan men het eveneens als symbolisch voor zijn persoonlijkheid zien, dat hij op deze ‘trahison des clercs’ met een scherp gesteld antwoord ingaat. Een der treurigste hoofdstukken uit de geschiedenis der nationaal-socialistische ‘revolutie’ is en blijft het optreden der Duitse en vooral der academische ‘intelligentia’. Men kan het iemand niet kwalijk nemen als hij uit overtuiging nationaal-socialist is; maar het meerendeel der Duitse geleerden dat zich tegenwoordig beijvert om iedere publicatie in te leiden met een lakeienpraatje over het Derde Rijk en de ‘Führer’, was geen nationaal-socialist! De Duitse ‘clercken’ hebben, op enkele loffelijke uitzonderingen na, spoedig eieren voor hun geld gekozen; hun gebrek aan karakter is evenredig gebleken aan hun specialistische woord-beschouwing; alleen de kerk heeft de waardigheid van de vrije mens hooggehouden, en dat nog wel op een historisch ogenblik, waarin menigeen geneigd was aan de absolute verkalktheid van het kerkelijk organisme in Duitsland te geloven.
Tegenover de karakterloosheid van dit geleerdendom, dat zich thans niet ontzien heeft een vroeger bejubelde eredoctor zijn afscheid te geven, staat het verantwoordelijk gedrag van Thomas Mann als een lichtend voorbeeld. Hij is heengegaan uit zijn land, maar hij heeft alles vermeden wat kon strekken om het te benadelen, zolang niet de hoogste waarden van menselijkheid ermee gemoeid waren; tenslotte echter moest hij protesteren, ‘in dem Glauben an die unvergängliche moralische Wichtigkeit dessen, was in Deutschland geschieht’. Daarom heeft hem de geste van de Bonnse faculteit ook dieper geraakt dan het besluit van een regering die hij niet als representatief voor de Duitse geest beschouwt: ‘la trahison des clercs’ brengt hem tot de publicatie van deze open brief, waarin men de dekaan der faculteit hoort aanspreken als adressant en tenslotte in het niet ziet verdwijnen als anoniem symbool van de karakterloosheid der Duitse universiteitsgeleerden. ‘Ich habe wahrhaftig vergessen, Herr Dekan, dass ich
noch immer zu Ihnen spreche...’
De brief van Thomas Mann, die ik dringend een ieder ter lezing aanbeveel, die van klare taal en open argumentatie houdt, bevat geen woord latijn. Hij bevat een sobere maar scherpe karakteristiek van het oorlogsgevaar dat door het huidige Duitse regime tot inzet wordt gemaakt van een gehele politieke en economische actie; nog nooit heeft Thomas Mann zo positief en onomwonden gezegd wat door de filosofen van het camouflagesysteem wordt bemanteld:
‘Zin en doel van het nationaal-socialistische staatssysteem is alleen dit en kan alleen dit zijn: het Duitse volk onder onverbiddellijke uitschakeling, onderdrukking en uitdelging van iedere storende tegenbeweging voor de ‘komende oorlog’ in de vorm te brengen, en er een grenzeloos gewillig, door geen critische gedachte geïnfecteerd, in blinde en fanatieke onwetendheid geklonken oorlogsinstrument van te maken. Een andere zin en een ander doel kan dit systeem niet hebben; alle offers aan vrijheid, recht en mensengeluk, daarbij inbegrepen de heimelijke en open misdaden die het zonder bedenken op zich heeft genomen, worden alleen gerechtvaardigd door de idee van de onvoorwaardelijke harding tot de oorlog.’
Maar deze oorlog, betoogt Mann, is onmogelijk en zal in burgeroorlog moeten eindigen. Waarom dan niet Duitslands terugkeer tot Europa? Alleen omdat een regime aan de macht wil blijven dat zichzelf zou ontkennen en opheffen, wanneer het werkelijk vrede sloot.
Ik weet niet of Manns conclusies juist zijn, of hij meer voorspellen kan dan andere cultuurprofeten. Maar hoofdzaak in zijn brief zijn de klare toon, het gemis aan ressentiment, en de waardigheid van de Duitser, die zich, niet slechts door het nieuwe eredoctoraat van Harvard, maar vooral door zijn leven en werken, verheven weet boven de afgunst van zijn politieke vijanden.
Het Vaderland, 22 januari 1937