Nationaal-socialistische literatuurgeschiedenis
Het schrijven van een geschiedenis der jongste Duitse literatuur is ongetwijfeld een zeer moeilijk werk. De historicus, die krachtens zijn ambt objectief moet en wil blijven, komt hier voor totaal nieuwe gegevens te staan, enerzijds een van staatswege via een ‘Reichsschrifttumkammer’ gereglementeerde letterkunde, anderzijds een vrije, maar in het buitenland uitgegeven letterkunde van emigranten. M.a.w. de Duitse literatuur valt tegenwoordig nog minder dan voor 1933 samen met de Duitse rijksgrenzen; het is dus noodzakelijk om allereerst dat eigenaardige probleem onder ogen te zien. Maar hoe men het ook meent te moeten oplossen, de oplossing van de heer Th.A. Verdenius, schrijver van het voor Nederlandse scholen bestemde leerboek Hauptperioden der deutschen Literaturgeschichte (J.B. Wolters, Groningen 1937) is per se de verkeerde. Het is een zonderling geval, de vijfde (na de dood van B.E. Bouwman door de heer Verdenius alleen herziene) druk van dit leerboek, dat wat de periode na 1914 betreft plotseling in een nationaal-socialistische handleiding is veranderd.
Toen men mijn aandacht vestigde op deze aangelegenheid, was ik eigenlijk vrij sceptisch gestemd ten opzichte van deze ‘nazificatie’. Men zou de heer Verdenius immers nauwelijks kwalijk hebben kunnen nemen als hij zich, onder de indruk van bepaalde gebeurtenissen, een weinig had laten afdrijven naar de thans in Duitsland officiële literatuur, ook al is het zeer te betwijfelen of deze werkelijk zoveel betekent als de propaganda voorgeeft. Maar bij het bestuderen van het materiaal moet ik tot de conclusie komen dat er hier inderdaad sprake is van een volkomen abdicatie van het critisch inzicht ten gunste van een propagandaverhaaltje, dat de heer Verdenius ons en der leergierige jeugd met een stalen gezicht opdist als ware
hij pedagoog bij het nationaal-socialistische onderwijs.
Op zichzelf beschouwd is het al zonderling dat de heer Verdenius de betrekkelijk goedkope tegenstelling tussen Expressionisme en Nieuwe Zakelijkheid (alias ‘gemeenschapskunst’) van zoveel belang acht, dat hij naar dat gezichtspunt de gehele naoorlogse Duitse letterkunde behandelt; ik wil hierbij slechts aantekenen dat het werkelijk belangrijke in de Duitse literatuur nooit door deze formele (en alleen voor de mindere goden afdoende) onderscheiding kan worden gekwalificeerd. Expressionisme en Nieuwe Zakelijkheid zijn modeformules; de Kitsch even goed als het superieure zijn zowel bij de expressionisten als bij de nieuwe zakelijken door elkaar vertegenwoordigd. Door deze formele tegenstelling zo op de voorgrond te stellen als de heer Verdenius doet, raakt men vanzelf in het moeras. Het is derhalve al griezelig symbolisch, dat een van de grootste Duitse schrijvers (al was hij ook een Tsjech), Franz Kafka, door de heer Verdenius... niet behandeld, en voor zover ik heb kunnen zien, zelfs niet genoemd wordt!! En dat terwijl de prulligste auteurs van een door de propaganda opgeblazen letterkunde ieder hun regeltjes toebedeeld krijgen! Komt dit voort uit 's heren Verdenius onbekendheid met een schrijver die noch onder het hoofd Expressionisme, noch onder de slogan Nieuwe Zakelijkheid te vangen is?
Maar het is niet mijn bedoeling om hier de verdiensten van deze literatuurgeschiedenis af te wegen tegen de fouten, veel erger is dat de heer Verdenius een overzicht van de feiten geeft dat van alle critisch vernuft gespeend is en zo overgenomen schijnt uit een nazibrochure. Het begint al dadelijk met enige ‘Wichtige Daten aus den letzten Jahrzehnten’, die de heer Verdenius ter oriëntering vooropstelt. Na enige notities over de vrede van Versailles, de oorlogsschulden en de bezetting van het Roergebied, krijgt de leerling het volgende ‘overzicht’ van Duitslands historie:
1919 | De Anti-Marxistische Duitse Arbeiderspartij wordt gesticht. |
Lid nummer 7 is Adolf Hitler: het enige program punt de redding van het Duitse volk. | |
1920 | De N.S.D.A.P. wordt te München gesticht. |
1923 | De N.S.D.A.P. door vier man in de Rijksdag vertegenwoordigd. |
1930 | De N.S.D.A.P. door 107 man vertegenwoordigd. |
1932 | De N.S.D.A.P. door 230 man vertegenwoordigd. |
1933 | 30 Jan. Adolf Hitler wordt rijkskanselier. |
1934 | Adolf Hitler wordt ook rijkspresident. |
1935 | Algemene dienstplicht. |
1936 | Bezetting van het gedemilitariseerde gebied. |
Bij mijn weten is Hitler nooit rijkspresident geweest, maar dat is een tweede; dat een dergelijke tendentieuze bloemlezing van feiten de Duitse geschiedenis sedert 1919 voorstelt spreekt boekdelen.
Het blijkt al spoedig, als de Nieuwe Zakelijkheid en de gemeenschapskunst aan bod komen, dat de heer Verdenius zich inderdaad aan zijn handleiding houdt. Hij begint met de emigrantenliteratuur eenvoudig uit te sluiten. ‘Die dritte Gruppe literarischer Erzeugnisse, die hier unbesprochen bleiben muss (muss? waarom muss? MtB), umfasst die Emigrantenliteratur, d.h. die späteren Werke derjenigen Autoren, die sich den neuen politischen und kulturellen Tendenzen nicht anzupassen vermochten und darum freiwillig oder gezwungen eine neue Heimat gesucht haben.’ Met deze verbijsterende verklaring zet de heer Verdenius (niet minister Goebbels, wel te verstaan!) de emigrantenliteratuur buiten de deur, in plaats van zoals men van een objectief Nederlands historicus zou verwachten, zich in dit precaire geval angstvallig te hoeden voor beoordeling en bloc, en zorgvuldig na te gaan welke elementen in beide Duitse literatuurvoortbrengselen (binnen en buiten de grenzen) de moeite waard zijn om aan Nederlandse pupillen te worden voorgelegd. Zo wordt de heer Verdenius, ik hoop zijns ondanks, handlanger van een partijpolitieke literatuurbeoordeling, die met critische maatstaven niets meer te maken heeft; de propaganda dicteert hier de literaire waarde. Heinrich Mann, Jakob Was-
sermann, Arnold Zweig worden dus geen karakteristiek meer waardig gekeurd, noch jongeren der emigratie, zoals Ernst Erich Noth, Konrad Merz, Bernard von Brentano e.a., maar wel grote lichten als Friedrich Schnach, Agnes Miegel, Heinrich Anacher e tutti quanti! Niet zonder humor is de inconsequentie van de heer Verdenius inzake Thomas Mann, die hij bij de emigrantenliteratuur rekent; maar blijkbaar heeft hij vergeten dat hij in een vorig, niet herzien hoofdstuk iets geschreven heeft over een liefde, ‘die dem Dichter Thomas Mann seinen Ehrenplatz im Herzen nicht nur seiner Landsleute, sondern auch der Gebildeten in andern Ländern sichert’? Dat Mann van zijn staatsburgerschap vervallen zou worden verklaard door diezelfde ‘Landsleute’, die (aldus de heer Verdenius) het dichterschap tot ‘Dienst am Volke’ hebben geproclameerd, was onze pedagoog bij de vorige druk n.l. nog niet bekend...
‘Die nationalsozialistische Umwälzung des Jahres 1933 ist der Durchbruch des Regenerationswillens,’ verkondigt de heer Verdenius verder; het is de tijd ‘des tapferen und zuversichtlichen Aufbaus.’ En nu volgt het gebruikelijke schema dat de heer Verdenius ergens moet hebben opgedoken uit een orgaan van de propagandadienst; zelfs in zijn terminologie (hij spreekt b.v. van ‘Zeiten der Schmach’, alsof deze partijterm in Nederland een op de scholen gangbare uitdrukking was!) copieert de heer Verdenius het nationaal-socialistische procédé. ‘Blut und Boden’ worden geschilderd als ‘Wesensprinzip einer völkischen Gemeinschaft’; ‘der durch Blut und Boden verkitteten völkischen Gemeinschaft mit allen seinen Kräften zu dienen und zu nutzen, ist eines jeden Staatsbürgers heilige Pflicht’.
‘Die neue Kunst stellt sich positiv zu allem, was die Gemeinschaft stärken kann, zu Kraft und Heldentum, Tugend und Religion. Sie ist erfüllt von Liebe zur Natur, zum deutschen Wesen.’ Over de Jodenhaat en de concentratiekampen bewaart de heer Verdenius, blijkbaar in de mening dat politiek op de school niet thuishoort, tenzij
nazi-politiek, het diepste stilzwijgen, dat spreekt vanzelf; hij bewaart trouwens het stilzwijgen over alles wat men tegen de Blubo-fraseologie kan inbrengen, zelfs zonder een kenner van de materie te zijn. En ook binnen het kader van de nationale Duitse literatuur kent de heer Verdenius geen kwaliteitsverschillen. Een van de weinige zeer belangrijke schrijvers van het ‘ontwaakte’ Duitsland, Ernst von Salomon, wordt b.v. met een soortgelijk nietszeggend zinnetje afgedaan als al die andere namen, die wezenloos aan de schooljeugd voorbij zullen trekken, voorzien van predicaten als ‘inhaltschwer und wuchtig’, ‘kristallklar’, ‘stark hymnisch’, etc. etc.
Ik zal het bij deze voorbeelden laten. Dat het boek van Bouwman en Verdenius na deze herziening volkomen onbruikbaar is geworden voor het literatuuronderwijs in Nederland, althans wat de periode na 1914 betreft, behoeft, dunkt mij, geen betoog meer. Een andere vraag is waarom de heer Verdenius, die voor zover mij bekend geen nationaal-socialist en zeker geen propagandist van Goebbels is, zich op dit gladde ijs heeft gewaagd. De meest voor de hand liggende hypothese lijkt mij dat hij, geen weg wetend in de stromingen van de laatste jaren en voor alles behoefte hebbend aan katalogisering van de stof, eenvoudig op het verkeerde paard heeft gewed door de feiten over te nemen uit dubieuze bronnen, zonder zich persoonlijk op de hoogte te stellen; voor die hypothese pleit ook dat de heer Verdenius niet eens een poging heeft gewaagd om de voor Nederlandse leerlingen vrij onbegrijpelijke nazi-termen te interpreteren. Aan een doelbewuste politieke enscenering van de literatuurgeschiedenis in nationaal-socialistische zin kan men hier moeilijk geloven, maar het resultaat is daarom niet minder verwerpelijk.
Het Vaderland, 16 februari 1938