Machiavelli's gebedenboek
Er worden nog altijd mensen gevonden, die koude rillingen krijgen, wanneer men hun de naam noemt van Niccolò Machiavelli, de schrijver van het beroemd en berucht geworden boekje Il Principe; zoals er, omgekeerd, tegenwoordig ook meer en meer mensen gevonden worden, die een verheerlijkt gezicht trekken, wanneer men het woord ‘machiavellisme’ uitspreekt. De eersten zijn de waardige erfgenamen van de kerk, die haar vloek over deze handleiding voor vorsten heeft uitgesproken en het op de index zette als ketters venijn; de anderen menen in mannen als Mussolini en Hitler de beginselen van de Florentijnse politicus uit de zestiende eeuw vlees geworden te zien en kunnen hun bewondering niet op voor deze voorloper der ‘Realpolitik’ jegens Abessinië. Het is echter de vraag of Machiavelli zich in zijn stoutste verbeeldingen een van deze beide soorten mensen heeft voorgesteld als zijn vijanden en vrienden; want men kan zich zijn verhandeling over de Vorst niet los denken van de omstandigheden, waaronder hij haar schreef: wat is een staatsman, zelfs de geniaalste staatsman, zonder zijn tijd als repoussoir? Wie de staatsmanswijsheid en psychologische scherpzinnigheid van Machiavelli ten volle wil appreciëren, doet er daarom beter aan zich vrij te houden van moralistische vooroordelen, die hem, als tijdgenoot van de Borgia's, niet mogen treffen, maar evenzeer van critiekloze bewondering voor zijn ‘immoralisme’, dat zich immers geenszins heeft geopenbaard in verheerlijking van een dictatuur, uitgeoefend door kleinburgers. Naast Machiavelli als philosoof van de macht staat Machiavelli als philosoof der republikeinse vrijheid: dat mag men niet vergeten, wanneer men het portret van deze scepticus vergelijkt met dat van één onzer vervaarlijke demagogen.
De lotgevallen van het beroemde geschrift zijn trouwens in
hun romantiek welsprekend genoeg. Tijdens het leven van Machiavelli werd het niet eens uitgegeven en bleef het dus vrijwel geheel onbekend. Na zijn dood (1527) verschijnt het, gedrukt in de pauselijke drukkerij en van pauselijk privilegie voorzien! Oorspronkelijk heeft de kerk dus het duivelsproduct niet alleen geduld, maar het zelfs een speciale aanbeveling meegegeven; van dergelijke vergissingen is de kerkgeschiedenis vol, en het is voor de theologen altijd weer aangename arbeid ze te ‘duiden’. Het was pas de Contrareformatie, die (in 1559) met andere restanten uit een al te tolerante periode Il Principe uit de wereld der gelovigen verbande... om het op die manier beroemd te maken. Want van die tijd begint de eigenlijke carrière van Machiavelli, die hij gedurende zijn leven had misgelopen; zijn handleiding wordt het profane gebedenboek der ‘moderne’ vorsten, waarvan sommige de sympathie zover doorvoeren, dat zij er geen ogenblik van kunnen scheiden; de naam Machiavelli wordt een symbool zowel voor liegen en bedriegen als voor de staatsmanskunst van b.v. een Hendrik IV, wiens ideaal het was, dat ieder Fransman een hoen in de pot zou hebben. Frederik de Grote, zelf later het prototype van de machiavellistische vorst en een magnifiek bewijs voor Machiavelli's stelling, dat men de handelingen van alle mensen, maar vooral die van vorsten, louter naar het succes beoordeelt, acht zich niet te goed om een Antimachiavell te schrijven, die de qualiteiten van Machiavelli slechts des te duidelijker aan het licht doet komen. En tot op den dag van heden is er strijdrumoer tussen degenen, die met Frederik opkomen voor menselijkheid en gerechtigheid, en hen, die in de staatsraison de hoogste waarde zien. Gemeenlijk vallen in die strijd veel woorden, die beter ongezegd hadden kunnen blijven, omdat zij de kern van de zaak niet raken; men maakt Machiavelli tot een uithangbord of een verkiezingsbiljet (pro of contra), zonder de omstandigheden in aanmerking te nemen, waaronder zijn hoofdwerk tot stand kwam. Italië van het vreemde despotisme, van de ‘barbaren’ te bevrijden was het concrete doel van Machiavelli; zonder dat doel voor ogen te hebben kan men onmogelijk Machiavelli's raadgevingen beoordelen. Wie daarbij be-
denkt, dat in 1527, het jaar van zijn dood, de Lutheraanse huurtroepen van Karel V, de allerkatholiekste majesteit, Rome plunderden en de priesterlijke autoriteit door de meest ‘barbaarse’ grappen beledigden, die staat ook voor het drama van deze politieke scepticus, wiens denkwijze geheel en al samenvalt met de stijl van het bijna heidendom geworden katholicisme der Medici, die daarom evenmin past in de komende tijd van godsdienstoorlogen als de humanist Erasmus.
Zoals men zich immers Machiavelli's Vorst niet kan denken zonder de achtergrond van de Italiaanse staatkundige verdeeldheid, zo kan men zich zijn ‘immoralisme’ evenmin denken zonder het immoralisme van wereld en kerk om hem heen. Machiavelli is in zijn geestelijke structuur volkomen een man van vóór de ‘breuk’ door de Hervorming, en ergo van vóór de Contrareformatie; dat zijn werk met pauselijk privilegie werd uitgegeven is symbolisch, evenzeer als het feit, dat het later door Paulus IV op de index werd geplaatst. Uit de vergelijking van die twee zonderling contrasterende feiten volgt, dat het niet zoveel gescheeld heeft, of De Vorst ware een officieel geschrift der kerk geworden... maar ook, dat het nog juist genoeg gescheeld heeft. Het is een vrij nutteloos spelletje met de geschiedenis zich af te vragen, wat er wel gebeurd zou zijn, als iets anders niet gebeurd was; het is dus ook vrij nutteloos om zich af te vragen, wat er met de christelijke (katholieke) kerk gebeurd zou zijn, als de geweldige moralistische tegenbeweging der Hervorming niet zou zijn ontstaan; maar dit is toch zeker, dat door de Hervorming de Contrareformatie in het leven werd geroepen en dat deze Contrareformatie de ontwikkeling der kerk in een richting heeft geleid, lijnrecht in tegenstelling tot die van Machiavelli's initiatief. Het katholicisme was bezig heidens, a-moreel (niet alleen immoreel!) en psychologisch in plaats van theologisch te worden; de renaissance-pausen met hun nepoten en hun artistieke cultuur zijn van die richting het levend voorbeeld. Wij zijn gewoon op Alexander Borgia en zijn zoon Cesare af te geven, omdat zij zo ongeveer alle zonden in zich verenigden, die men, katalogiserend, bij elkaar kan brengen; maar om de voorgrond der zonde moet men de veel belangrijker
achtergrond van de merkwaardige katholiciteit dier dagen niet verzuimen te zien. Alexander Borgia was de opvolger van Petrus, het hoofd der kerk, en als zodanig blijft hij met al zijn zonden... katholiek! Nietzsche heeft dan ook eens gespeeld met deze stoutmoedige idee: Cesare Borgia als paus, en alleen wanbegrip pleegt daaruit af te leiden, dat hij een speciale voorkeur had voor de zonden der Borgia's. Wat Nietzsche immers zeer juist gezien heeft is, dat het katholicisme nooit een schitterender kans op de werkelijke universaliteit heeft gehad dan onder zijn (moralistisch gesproken) slechtste pausen. Het is de Hervorming geweest, die de tegenstelling moraliteit-immoraliteit in dit van heidendom verzadigde Rome heeft geslingerd en het daardoor gedwongen heeft opnieuw in dat geding kleur te bekennen; het is derhalve, in zoverre, Luther geweest, die bewerkstelligde, dat Machiavelli op de index kwam nadat hij aanvankelijk onder pauselijke protectie was geïntroduceerd; want het katholicisme van vóór de Hervorming was op weg de tegenstelling tussen het Christelijk dogma en de werkelijkheid van een Cesare Borgia in een synthese te vereffenen. Zonder het optreden van Luther, aldus zou men kunnen dromen, had Machiavelli's Vorst een psychologisch correctief van het Evangelie kunnen zijn, officieel als zodanig erkend, zoals men Augustinus' machtsconceptie officieel heeft erkend; na Luthers optreden en door de weer bloedig verscherpte tegenstelling tussen moraal en immoraliteit werd het echter (terwijl het veeleer buiten de christelijke moraal staat) een officieus geschrift tegen de christelijke moraal, een duivelsbrevier voor koningen en kardinalen, die hun geheimste gevoelens moesten verbergen voor het oog der wereld, ontoelaatbaar zowel voor de gelovige protestant als voor de gelovige katholiek, zondig zowel voor het Calvinisme met zijn strenge geloofstucht als voor het ‘hervormde’ katholicisme met zijn inquisitie.
Wie Machiavelli's Vorst leest (en het dus niet alleen laat bij het van-horen-zeggen), zal onder de indruk moeten komen van des schrijvers onaandoenlijkheid. Zijn immoralisme bestaat niet in een heftig uitvaren tegen de moraal; er is voor Machiavelli geen werkelijk probleem der moraal, buiten het
probleem der macht om! Dat is het stempel van zijn tijd, waaraan hij alleen op bijzonder intelligente wijze uitdrukking geeft voor het gebied der politiek. Zijn handleiding heeft niet de bedoeling vorsten tot schurken te maken, zoals men zeer ten onrechte vaak hoort beweren; zij is geschreven, behalve om Italië van de heerschappij der barbaren te bevrijden, om de vorst (de ideale vorst, belichaamd voor Machiavelli in de herinnering aan Cesare Borgia) als instrument der macht te rechtvaardigen zonder andere argumenten dan die aan de macht zelve zijn ontleend. Machiavelli wil de realiteit onder ogen zien, die anderen stelselmatig door phraseologie, door dorre abstractie onzichtbaar maken; hij wil dus de vorst bevrijden van het dilettantisme, dat een tussen schone leuze en noodzakelijk handelen heen en weer geslingerd wezen verzwakt. ‘Velen hebben zich republieken en monarchieën bij elkaar gefantaseerd, die nooit bestaan hebben; want er is zulk een enorm onderscheid tussen de wijze, waarop men werkelijk leeft, en de wijze, waarop men zou moeten leven, dat allen, die alleen letten op wat zou moeten gebeuren en niet op datgene wat werkelijk gebeurt, zich zelf eer ongelukkig dan gelukkig maken.’ Voor dit beroep op de realiteit als een instantie boven de abstracte theorie kan men moeilijk anders dan grote sympathie koesteren en men behoeft het volstrekt niet eenzijdig te interpreteren als een rechtvaardiging van de verovering van Abessinië of bepaalde Hitler-coups. De kern van het ‘machiavellisme’ is niet een aanbeveling van de misdaad of trouwbreuk (die in De Vorst bij gelegenheid óók aanbevolen worden, onder zekere condities), maar de aanbeveling van de werkelijkheid boven het ideaal; wie de wenken van Machiavelli ter harte neemt, is daarom nog geen misdadiger, al zijn er ongetwijfeld schurken, die van zijn adviezen geprofiteerd hebben; zij zouden echter ook schurken geweest zijn zonder Machiavelli. In De Vorst kan men immers passages vinden over de liefde van het volk voor de vorst (door Machiavelli als noodzakelijk beschouwd voor zijn regering) en over de juiste toepassing der wreedheid, waarin onze hedendaagse dictatoren blijkbaar nog in het geheel niet gestudeerd hebben....
Luther kon uiteraard in dit geschrift nog geen rol spelen; maar men vindt er de naam van een andere profeet der moraal, Girolamo Savonarola, de monnik, die Florence tijdelijk tot een oord van boetedoening maakte; een vertegenwoordiger van een ander katholicisme dan dat der renaissance-pausen, dat van het volk, van het fanatisme, van het morele pathos. ‘Hij viel’, zegt Machiavelli, ‘omdat het hem aan macht ontbrak zijn aanhangers in het geloof aan hem te bestendigen en de twijfelaars daartoe te dwingen.’ De man des geloofs wordt aldus teruggebracht tot een formule van machtsverhoudingen; ‘alle gewapende profeten hebben overwonnen, terwijl alle onbewapende te gronde gingen.’ Men ziet het: niet geloof (subs. ongeloof) is voor Machiavelli een probleem, maar alleen de mogelijkheid (subs. onmogelijkheid) zich door dat geloof al of niet te handhaven. Het geloof is in deze sfeer een stuk psychologie van de macht. In deze psychologie nu heeft Machiavelli zich verrekend; een tweede Savonarola, met de naam Luther, wierp een onvermoede knuppel in het hoenderhok en schiep aldus een nieuwe wereld van contrasten; maar daarmee is Machiavelli's eis, om datgene wat gebeurt te stellen boven wat zou moeten gebeuren, geenszins van minder kracht geworden. Onze intellectuelen, die aan het Ware, Schone en Goede (dat wat zou moeten gebeuren) vastkleven, zouden zich aan Machiavelli moeten scholen; niet om hysterische sympathie met zijn streven te betuigen, maar om degenen, die hem altijd beoordelen als had hij de gegevens van Mussolini tot Hitler in zijn hand gehad, te kunnen weerspreken. Een figuur wordt inderdaad gekarakteriseerd door de navolgers, die hem imiteren; zo wordt Machiavelli zeker voor een deel gekarakteriseerd door de Duce. Maar hij wordt niet minder geparodieerd door de wijze waarop die navolgers hem vergroven tot een uithangbord van hun eigen vulgariteit; ook dat heeft men te bedenken, eer men tegen Machiavelli te keer gaat... waar ik zelf aan mee zou willen doen, mits men niet tegen zijn caricatuur te keer gaat.