[p. 577]

Verantwoording

[p. 579]

De taak van de redactie-commissie was vierledig:

I keuze van de stof; II samenstelling van deze uit gave; III verzorging van de tekst; IV annotatie.

I Keuze van de stof.

Uiteraard moest in het Verzameld Werk allereerst alles een plaats vinden wat de auteur zelf in boekvorm had gepubliceerd, met uitzondering van Mephistophelisch, een bundeltje korte stukken, die hij uit de tekst van een aantal artikelen had gelicht. Omdat deze artikelen reeds in het Verzameld Werk zijn opgenomen, zou een herdruk van het bundeltje daarin als een doublure aandoen.

Men kan er aan twijfelen of de schrijver, indien hij zelf zijn Verzameld Werk zou hebben verzorgd, daarin de dissertatie Kaiser Otto III, Afscheid van Domineesland, Man tegen Man, Cinema Militans en De Absolute Film in ongewijzigde vorm zou hebben opgenomen. Ter Braak had het voornemen Kaiser Otto III, dat ten dele het materiaal bevat waaruit zijn latere inzichten zich hebben ontwikkeld, indien het ooit tot een herdruk daarvan zou komen, in het Nederlands en zonder specialistische noten te herschrijven. Uit de twee essaybundels zou hij bij herdruk vermoedelijk het een en ander hebben geschrapt, en de veronderstelling is gewettigd, dat hij de beide boekjes over de filmkunst in hun geheel zou hebben weggelaten. De ongewijzigde opneming van de drie eerstgenoemde geschriften behoeft geen nadere toelichting. Dat Ter Braak de filmboekjes waarschijnlijk zou hebben verloochend, kon voor ons geen voldoende motief zijn om ze als bestanddeel van zijn Verzameld Werk, dat nu immers in zijn geheel ‘historie’ is geworden, te supprimeren. Bovendien is ons gebleken dat ook voor deze kant van zijn werkzaamheid in bepaalde kringen nog steeds grote belangstelling bestaat.

[p. 580]

De essay-bundel In Gesprek met de Onzen (1946), waarvan titel en samenstelling door de auteur waren ontworpen, maar waarvan hij de afzonderlijke opstellen niet meer heeft bewerkt en samengevoegd naar de methode die hij bij In Gesprek met de Vorigen had gevolgd, is niet als afzonderlijk geheel opgenomen. De artikelen van die bundel, evenals die van de in 1944 en '45 verschenen boekjes Reinaert op Reis en Waardigheid en Macht, zijn trouwens onverkort daar te vinden, waar zij volgens de hieronder (sub II) uiteengezette beginselen omtrent de samenstelling van de uitgave thuishoren.

In de tweede plaats moest een keuze worden gedaan uit de vele bijdragen in tijdschriften en bundels, en uit de grote massa artikelen en boekbesprekingen van journalistieke aard. De commissie heeft daarbij een ander standpunt ingenomen ten opzichte van werk, dat de schrijver bij eigen bundeling van opstellen opzettelijk achterwege heeft gelaten, dan ten aanzien van stukken, die door hemzelf niet meer met het oog op publicatie in boekvorm zijn beoordeeld.

In overeenstemming met zijn bedoelingen namen wij daarom in deze uitgave geen enkele van de vele opstellen op die van zijn hand in het Amsterdams Studenten Weekblad Propria Cures zijn verschenen, hoezeer dit nog meer dan ander hier niet herdrukt werk van belang zou zijn voor ieder, die een studie van de figuur van de schrijver zou willen ondernemen. Een zelfde gedragslijn volgden wij als regel ten aanzien van bijdragen in bundels, tijdschriften en de Nieuwe Rotterdamse Courant, daterend van vóór de samenstelling van Het Tweede Gezicht (Mei 1935), voorzover deze bijdragen niet door Ter Braak zelf in Afscheid van Domineesland, Man tegen Man of Het Tweede Gezicht werden herdrukt.

Op deze regel maakten wij de volgende uitzonderingen:

1. ‘Een Keizer van de Staat Gods’, gepubliceerd in 1929 in De Stem, leek ons ter verheldering van Kaiser Otto III, waarvan het artikel een résumé geeft, bij de herdruk van het proefschrift eveneens op zijn plaats (I, p. 613).

2. De ‘Inleiding’ in het eerste nummer van het tijdschrift Forum (IV, p. 267), de uit die tijdschrift afkomstige polemiek met Marsman (‘Repliek van de nuchtere Dionysos’ (IV, p.

[p. 581]

317) en de Thea Poortman-mystificatie (IV, p. 324), stukken, die intussen litterair-historisch van belang zijn geworden, mochten o.i. in dit werk niet ontbreken.

3. Ook de politiek getinte notities ‘Das Unbewusste Europa’ en ‘In de Gribbele-Grabbele’ (Forum 1934; IV, p. 551 en 559) hebben door de ontwikkeling der dingen na 1935 een accent gekregen dat opneming in het ‘Critisch Journaal’ naar onze mening rechtvaardigde.

4. Tot deze uitzonderingen behoort ook een inleiding in een programma van een studententoneelvoorstelling van Ubu-Roi (1933). Omdat dit thema al eerder sporen in Ter Braaks werk had achtergelaten, wilden wij deze notitie niet verloren laten gaan (IV, p. 546).

5. Met twee fragmenten, die waarschijnlijk in 1934 zijn geschreven en die als niet voortgezette openingshoofdstukken van een ongeschreven boek zijn te beschouwen (zie IV, p. 821-830), evenals met de korte stukken ‘Het Dankbare Nageslacht’ (1930; IV, p. 545) en ‘Demonstratie’ (1933; IV, p. 549), die om ons onbekende redenen nooit waren gepubliceerd, meenden wij op dezelfde wijze te moeten handelen als met het werk dat dateert van na Mei 1935.

6. Dit geldt eveneens voor alles wat de auteur in zijn functie als redacteur van Het Vaderland tussen October 1933 en Mei '35 in dat dagblad heeft geschreven. Omdat dit werk bij de samenstelling van Het Tweede Gezicht buiten beschouwing is gebleven, behandelden wij het op dezelfde voet als het ongebundelde werk van na Mei 1935.

Van de artikelen in Het Vaderland brachten wij in de eerste plaats alle Zondagskronieken hier bijeen (men zie de motivering: V, p. 660) met uitzondering van de stukken die zijn gebruikt voor Het Tweede gezicht, In Gesprek met de Vorigen en De Duivelskunstenaar. (In de bibliographie kan men de data van de hier ontbrekende kronieken, waaruit deze boeken zijn ontstaan, terugvinden.) Uit al het overige materiaal, t.w. de publicaties in Het Vaderland van October '33 tot Mei '40 (voorzover geen Zondagskronieken) en alle verspreide opstellen in andere periodieken of bundels, daterend van na Mei '35, deden wij een kleine keuze op grond van de hoedanigheid van

[p. 582]

het geschrevene, het belang van het onderwerp en de betekenis van het artikel in het geheel van het oeuvre.

Ter Braak had de gewoonte om aan de belangrijkste toneelstukken, waarvan hij voor zijn courant de opvoering moest recenseren, vooraf beschouwingen te wijden, die hetzij tevoren afzonderlijk werden gepubliceerd, hetzij als beginstuk van zijn critiek op de voorstelling verschenen. Uit deze vóórbeschouwingen en zijn aan schrijver en stuk gewijde recensiepassages deden wij een keuze die men, gerangschikt naar de auteurs, onder de titel ‘Beschouwingen van de Toneelcriticus’ in deel IV kan vinden. Essays uit andere bron, die op het schrijven over toneel en het toneelspelen betrekking hebben, openen en sluiten deze beschouwingen.