[Van de redactie]
In statu nascendi



illustratie

V

Regelmatig breidt zich de belangstelling voor het werk en het streven der Filmliga uit. De aanwas van z.g. tweede termijn-leden in eenige afdeelingen bewijst dit. Deze belangstelling in zoo verschillende steden van het land weegt voor ons dan ook op tegen den in vele opzichten voordeeliger te administreeren organisatie-vorm van éen gecentraliseerde afdeeling voor het geheele land.

Stellig zal voor het tweede jaar de solventie der bestaande en op te richten afdeelingen nauwkeuriger onderzocht moeten worden. Het evenwicht tusschen zoo ruim mogelijke propaganda voor de betere film en een sluitend budget is echter in dit eerste jaar niet noemenswaard verstoord. Wel is gebleken, dat een cyclus van 12 matinée's voor éen seizoen uit practische overwegingen te ruim geschat is, zoodat wij voor het komende jaar ongetwijfeld minder programma's in circulatie zullen brengen, de mogelijkheid openlatende voor meer dan normaal floreerende afdeelingen om een of meer extra-programma's aan dezen ‘stock’ te voegen.

Het verschil in milieu, waaruit ter plaatse de afdeelingen der Liga zijn voortgekomen, blijft een bezwaar voor homogene appreciatie. De variatie, die in de samenstelling der programma's betracht werd, heeft echter veel der aanvankelijke bezwaren weggenomen.

Daarvoor is in de plaats getreden een voor een juiste appreciatie van het werk der Liga niet minder gevaarlijke eisch om superlatieven, die moeilijk anders dan uit een te snelle kennisneming van het werk der avantgarde ontstaan kan zijn. Men vergete niet, dat wij in eenige matinée's onzen achterstand in filmbeschouwing hebben ingehaald, terwijl het buitenland voor de verwerking van datzelfde materiaal eenige jaren noodig had. Niet geheel ten onrechte verwijt men ons in Frankrijk ‘roofbouw’! Onze eischen zijn veel hooger dan b.v. het parijsche avantgardepubliek aan zijn programma's stelt. Wij neigen er teveel toe om films naar haar absolute waarde te oordeelen en verliezen te spoedig uit het oog, dat een minder gave film met nieuwe intenties, een retrospectie van overwonnen filmstijlen of een extreem experiment evenzeer op het programma der avantgarde thuis hoort als de integrale emotie van het meesterwerk. Wij zijn een studieclub, voor wie het actief interesse aan het werk behoort te gaan boven het simplistische ja-of-neen der eerste indrukken. Wij zijn eerder geneigd

[p. 204]

[2]

 

een ‘mooi’ programma, een ‘prachtige’ film te laten loopen voor het stekeliger werk, dat onzen aandacht critischer bindt op het probleem van de beweging en van den vorm.

VI

Twee redenen sterken ons in ons voornemen om met het werk der Filmliga op intensieve wijze verder te gaan. In de eerste plaats het verheugend verschijnsel, dat thans vrijwel in alle landen het critische bioskoop-publiek zich organiseert in analoge en grootendeels in samenwerking met de Filmliga ontstane vereenigingen, hetgeen op zijn beurt een nieuwen opbloei in de avantgarde-productie tengevolge zal hebben. En in de tweede plaats het feit, dat een vollediger overzicht van de filmmarkt ons voldoende zekerheid gegeven heeft, dat het voor ons in aanmerking komende materiaal nog geenszins uitgeput is.

Integendeel. Het valt niet te ontkennen, dat onze zeer bescheiden geldmiddelen het ons ondanks van verschillende zijden verleende medewerking onmogelijk gemaakt hebben om sommige films, wier vertooning wij op hoogen prijs gesteld zouden hebben, reeds dit jaar aan te schaffen. Juist door een beperking in het aantal der voorstellingen en voorts door een gewijzigde exploitatie hopen wij deze films in het volgende seizoen der Liga te kunnen vertoonen.

Verre van ons werpen wij echter het eenige malen geuite verwijt, dat wij de een of andere film, in een bioskoop vertoond, feitelijk voor de Liga hadden moeten reserveeren. Het is wellicht het belangrijkste resultaat van het werk der Liga geweest, dat er dit jaar in het publiek eenige groote en belangrijke moderne films vertoond werden, waarvan bewezen kan worden dat zij zonder ons toedoen in ons land nimmer een afzetgebied gevonden hadden. Indien daarnaast, en ook in de toekomst, het werk der Liga experimenteel en relatief moge schijnen, dan achten wij niettemin ons doel volkomen bereikt. In dit opzicht zal de bioskoop in ons steeds haar bondgenoot vinden en wij zullen steeds de eersten zijn om deze vertooningen hun recht te doen wedervaren. Want vóór alles beschouwen wij de Liga als een tijdelijk, maar noodzakelijk instituut, dat er als voorlooper steeds naar zal streven om zichzelf overbodig te maken, naarmate het publiek voor filmkunst meer ontvankelijk blijkt.

VII

Bepaalde zich een jaar geleden onze filmaanschouwing nog in hoofdzaak tot het duitsche overgangsstadium, dat wij thans gevoegelijk als ‘caligarisme’ op den rommelzolder kunnen bergen, de kennisname van de experimenten der avantgarde hebben niet alleen ons geloof in de aesthetiek van de film stelliger gefundeerd, zij deden ons bovendien de film in ruimeren zin zien als het lenige en ongerepte instrument bij uitnemendheid in het licht eener komende cultuur. De cultureele taak van de film is belangrijker dan haar aesthetische. Zij raakt slaagsop de meest bedreigde punten eener overleefde aanschouwingswijze.

Het komt er daarom vooral op aan, dat wij thans niet op grond van enkele waarnemingen het principe van de film te spoedig ontgrenzen en experiment tegen experiment gaan afwegen. De film is evenals de wiskunde een vorm, waarin elke inhoud mogelijk is. Maar juist in dien vorm ligt haar eigen element van ‘kunst dezer eeuw’.