Chr. de Graaff:
‘Wij bouwen’ van Joris Ivens

De Alg. Nederlandsche Bouwarbeidersbond heeft voor zijn propaganda naar het nieuwe middel, de documentaire film, gegrepen en gaf daarmee blijk te beseffen, dat het woord der vakvereenigingsleiders in dezen tijd niet meer het eenige en zelfs niet het doeltreffendste middel is om tot de massa te spreken. Als men nog een stap verder had willen gaan en de film had vertoond zonder breedsprakige inleidingen, zouden zij, die gekomen waren om een zuiveren indruk te krijgen van de uitdrukkings-

[p. 504]

[42]

 



illustratie
UIT JORIS IVENS' ‘ZUIDERZEE’ (SLOT VAN ‘WIJ BOUWEN’)

kracht (dus ook van de propagandistische kracht) van Ivens' werk daartoe heel wat beter in de gelegenheid zijn geweest, dan nadat zij eerst een uur lang met versleten frasen waren doorgezaagd. Mij althans is het, na de vertooning onder deze ongunstige omstandigheden, niet mogelijk geheel onbevangen te oordeelen over het stuk vakvereenigingspropaganda, dat in de film ‘Wij Bouwen’ is verwerkt. Misschien moet men georganiseerd arbeider zijn moet om het juiste gevoel voor die dingen te hebben. Maar het lijkt mij toch ook mogelijk, dat een beoefenaar van een vrij beroep, bijvoorbeeld een criticus, door een film als ‘Wij Bouwen’ onder den indruk komt, niet alleen van Ivens' ‘artisticiteit’ maar ook van van het onderwerp waaraan de cineast zijn krachten heeft gewijd. Daarom heeft het mij verdroten, dat de inleiders mij in zulk een allervervelendste stemming brachten.

Inmiddels hebben wij Eisenstein gehoord en drie deelen van zijn ‘Generale Linie’ gezien en daardoor is gelukkig ook het propagandistische deel van ‘Wij Bouwen’ in een beter licht gekomen. Vergelijkt men de methode van den grooten Rus met die van onzen jongen landgenoot, dan blijkt (natuurlijk tot veler verbazing) dat Ivens, die zich eenvoudig aan zijn opdracht heeft gehouden en getracht heeft ‘to make the best of it’ een veel eerlijker resultaat heeft bereikt dan Eisenstein, die een geheele berekening van psychologische effecten aan de uitvoering van zijn werk liet vooraf gaan.

Dat ‘De generale linie’ zulk een twijfelachtigen indruk maakt en dat ‘Wij Bouwen’, ondanks het zwakke en veel te uitvoerige middengedeelte, van het eerste tot het laatste beeld zuiver blijft, versterkt mij in de overtuiging, dat Eisenstein een groot individualistisch artiest

[p. 505]

[43]

 

is, en Ivens een primitief-sociaal kunstenaar. Zooals Eisenstein thans zijn natuur geweld moest aandoen om een ‘cultuurfilm’ te maken, heeft Ivens vroeger zijn natuurlijken aanleg geforceerd in ‘Branding’. In ‘Wij Bouwen’ kon hij zich geheel geven, ondanks de beperkingen van de opdracht, al geloof ik, dat hij goed zou hebben gedaan voor het middengedeelte, al ware het slechts ter verbreking van de eentonigheid, zijn medewerkers zelfstandiger te laten optreden en bijvoorbeeld ook de hulp in te roepen van Franken.

Dat de gedeelten ‘Heien’ en vooral ‘Zuiderzee’ verreweg het best zijn geslaagd, is reeds door alle critici geconstateerd. Als ‘Zuiderzee’ binnenkort afzonderlijk wordt vertoond, zal er gelegenheid zijn de overstelpende indrukken van dit jonge meesterwerk beter te verwerken. Voor het oogenblik wilde ik alleen de aandacht vestigen op het werk als geheel, opdat niet, uit bewondering van de ‘artistieke waarde van het slot, de beteekenis van de documentaire film als zuiver propaganda-middel uit het oog worde verloren.

Dat Nederland een dergelijk eerlijk werk tegenover Russischen import-met-een-magarine-bijsmaak kan stellen, is een feit van Europeesche beteekenis.