[p. 443]

Pyke Koch

Zooals het werk van de meeste kunstenaars die oorspronkelijke persoonlijkheden zijn, vertoont ook de schilderkunst van Pyke Koch, hoezeer men er den adem van het heden in herkent, eigenschappen die vrij sterk afwijken van de algemeene verschijnselen van het tijdvak. De schilderkunst van Pyke Koch offert niet aan het bijgeloof, dat men de zichtbare werkelijkheid moet elimineeren om als modern kunstenaar mee te tellen. Blader in ‘Palet’, het slordig-bijeengevraagde boek, dat den Nederlandschen schilder slechts in schijn gelegenheid bood den ‘stand’ der schilderkunst te overzien en waarin (tusschen de platen, de portretten en de enkele intelligente stukjes door) een serie ongare theorieën worden verkondigd die u van kleur doen verschieten. Gij zult versteld staan van de onderlinge ontleeningen, de modeverschijnselen, de waterige mystiek. Een traditie, welke iets van een voedingsbodem heeft, en het middelmatige talent toestaat geen nul te zijn, ontbreekt, en ontbreekt in ons land van doorvoerhandel veel opmerkelijker dan elders. De sterke, doelbewuste persoonlijkheden zijn zeldzaam. Men waait te makkelijk met alle winden mee en munt in onvruchtbaar eclecticisme uit. De een wil de kunst genezen met gestyleerd socialisme, de ander haar uit de verafschuwde ‘romantiek’ bevrijden met pretentieus cercle-et-carré op het maagdelijk schilderlinnen, een derde - hoewel zich nog altijd artist noemend - haar finaal doen verdwijnen door een wetenschappelijken grondslag te stellen in de plaats der bezieling. Men heeft te veel dingzucht en te weinig aandacht voor de nimmer uitgeputte raadselen van de zichtbare en tastbare wereld. Men vermagert, men ontloopt de natuur.

De schilderkunst van Pyke Koch doet dit niet. Deze maniakale schilder kent de tucht en de verstorvenheid, die gevraagd worden om de verschijningen en verschijnselen zóó scherp en helder te beschouwen, dat de huid hunner werkelijkheid doorzichtig wordt. Om het détail te zien en

[p. 444]

den innerlijken vorm niet te verwaarloozen. Hij is een zeer aandachtig waarnemer van de werkelijkheid en weet met Rilke te spreken van ‘die Gebärde mit welcher die kleinen Blumen sich auftun am Morgen’, - hij is tegelijkertijd iemand die zich voortdurend bezig houdt met spannende geestelijke conflicten. Dit schijnt een tegenstrijdigheid, maar men vindt die bijzondere gave bij alle kunstenaars die ons blijvend boeien. De kunstenaar kan niet van het innerlijke, van het geestelijke ‘afdalen’ naar de werkelijkheid der natuur. Hij moet, in de omgekeerde volgorde, door de natuur heen tot de kennis van het onzichtbare geraken en het geduld, dat hiertoe vereischt wordt, ontbreekt tegenwoordig maar al te zeer. Men zou menigeen willen wijzen op een van die bijna banaal klinkende, maar altijd diep doordachte notities van Leonardo da Vinci, daar waar hij ‘Regels voor jonge schilders’ opstelt: ‘Gij, die door de natuur op deze kunst (de schilderkunst) zijt aangewezen, ik zeg u, dat gij bij de bijzonderheden moet beginnen, wanneer ge inzicht in de vormen der dingen wilt verkrijgen, en eerst dan moogt gij tot de volgende overgaan, als ge de eerste goed in de herinnering en in de beoefening hebt bevestigd. Anders zult gij uw tijd nutteloos besteden. Leer liever vlijt dan snelheid.’

Dit schijnt eerder voor Koch geschreven dan de twijfelachtige en als naar gewoonte eenzijdige bewering die Greshoff onlangs liet hooren: ‘Wanneer men door sterke driften, door brandende gevoelens, door een stroom van gedachten overmand wordt, dan heeft men niet den tijd, noch de lust om zich aan het perfectionneeren van het handwerk te wijden.’ Dezelfde Leonardo, die het noodzakelijk vond de natuur-wetenschappelijke ontdekkingen, zooveel als in zijn vermogen was, dienstbaar te maken - maar dan ook dienstbaar - aan zijn kunst, hij was ook de eerste die de behoefte had den schilder tot meer dan handwerksman, tot arbeider in het rijk van den geest te verheffen.

In het werk van Pyke Koch zijn bewegingen, die mij telkens weder aan deze schijnbare tegenstrijdigheid doen denken. Want de voornaamste indruk, dien men er bij her-

[p. 445]

haling van ontvangt is deze: wat heeft deze schilder, die zoo pijnlijk nauwgezet de uiterlijke werkelijkheid waarneemt en weergeeft, een merkwaardige behoefte om de geheimen der gelaten, der lichamen en der zwijgende voorwerpen te ontraadselen!

 

Het nog weinig omvangrijke, maar reeds als een geheel apart verschijnsel fel en levend in onze memorie ageerende schilderwerk van Pyke Koch ontstond langzaam, schrede voor schrede. Hij onderwees zich zelf en koos zich geen voorbeelden die hij in 't bijzonder wilde navolgen. Hij was eenzamer dan wie ook in de ordening van zijn emoties en in den strijd tegen de weerbarstigheid der materie. Dat maakt de onmiskenbare knapheid van zijn factuur een knapheid die niet leeg is, maar overal gespannen blijft van leven en diepere aandacht, zooveel te wonderlijker. De opvallende zorgvuldigheid van zijn stofuitdrukking is niet slechts gebaseerd op een helder, scherp en onomfloerst beschouwen van de werkelijkheid, maar ook op een fijn genuanceerd vermogen tot leven in de stof, een leven dat ik organisch zou willen noemen, omdat het berust op een eindeloos aftasten, een zich vereenzelvigen met de bewerktuigde natuur. Vandaar dat hyperreëele, verbijsterend wanneer men zijn werk voor het eerst ziet, door den oppervlakkige misschien verward met een neiging voor kil, zindelijk en fotografisch realisme, maar bij aandachtiger toezien herkend als de op dit oogenblik wel zeer ongemeene qualiteit om concreet en geestelijk te zijn tegelijkertijd. Wat hij ziet, proeft, ruikt en voelt in de stof wil hij leggen in de materie die hij gebruikt, met een geduldige zorgvuldigheid. Maar hij doet het in een bijzondere ordening en een ongemeene belichting. Dat levert een verhevigde, een verhoogde en actieve werkelijkheid op, die niets kleins en dociels aan zich behield, die in hooge mate suggestief is.

Wat verzet wekte bij den gemiddelden toeschouwer, en

[p. 446]

zeker nog verzet wekken zàl, het kan tenslotte dan ook dit bijzondere verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de zichtbare werkelijkheid, deze manifestatie van een zorgvuldig en verfijnd vakmanschap, dat aan sommige laatprimitieven en renaissance-schilders doet denken, niet zijn. Ik stel mij voor, en vind het gedeeltelijk zelfs begrijpelijk, dat men bezwaar maakt tegen de geestelijke atmosfeer van zijn werk en tegen de keuze zijner onderwerpen. Er is, voor ieder die de schoonheid bij voorkeur zoekt in het gedroomd elysium dat de daagsche werkelijkheid zijn belang min of meer doet verliezen, iets macabers in den geest van Pyke Koch. Zijn bezieling ligt voorloopig niet onder den wiekslag van het verlangen naar het onstoffelijke. Het is echter verkeerd het belang van dit werk te willen meten met abstracte normen, die aan het wezen zijner schilderkunst ten eenenmale vreemd zijn. De romantische attributen waardoor veler aesthetica beheerscht wordt - en in menig geval allicht volkomen terecht - dienen hier te worden uitgeschakeld en vergeten. Er is inderdaad aan dit werk niets van argeloosheid of hymnische gezindheid. Maar van belang is de vraag, of de intelligentie, waarmede de schilder de stof voelde en hanteerde, correspondeert met zijn geestelijke draagkracht. En wie dit aandachtig naging, zal tot de conclusie geraken, dat het werk van Pyke Koch inderdaad een eigen, bijzondere harmonie vertoont, dat het voertuig der schilderkunst hier dient een sterke persoonlijkheid en een oorspronkelijken geest, vaardig tot nieuwe ontdekkingen. Wat, conventioneel beschouwd, het nuchtere, het leelijke heet, groeit in dit werk uit tot een opmerkelijk fantasme. Pyke Koch is de verbeelder van de fataliteit dier harde werkelijkheid, welke wij het liefst achter onze droomen en ons geluksbegeeren wegduwen.

Nieuwe onderwerpen en exploratie van verwaarloosde gebieden hebben in de geschiedenis der kunst te allen tijde verzet uitgelokt. Het ‘Déjeuner sur l'herbe’ van Manet moet den bezoeker van den Salon des Refusés van 1863 niet minder extravagant zijn voorgekomen dan het zonder

[p. 447]

mededoogen bekeken, het onbeklaagd geschilderde gezicht van de ‘Bertha van Antwerpen’ den bezoeker van Amsterdams Stedelijk Museum. Maar het getuigt van gebrekkig toezien en van oppervlakkig oordeelen, wanneer men in het werk van Koch slechts zou ontdekken de lust om den burger te epateeren. Deze schilderkunst kent andere zorgen, andere problemen. Zij vertegenwoordigt een veel te ernstige confrontatie tusschen geest en natuur, om zich met toewijding aan dat studentikoos plezier te wijden. En de wijze waarop zij haar drastische onderwerpen voordraagt is in staat om direct de gedachte aan goedkoopen spot te verdrijven.

Er spreekt uit het werk van Pyke Koch een gekweldworden en een zelf-kwelling, welke men alleen verwachten kan in een tijd die zoo verscheurd is en arm aan zekerheid als de onze. De mensch leeft, gelijk eenmaal Mantegna, Holbein de Jongere en Erasmus, op een kentering waarin alles nieuw geijkt wordt. Hij leeft in een ernstig conflict tusschen zijn idealisme en zijn nieuwsgierigheid en in die aan illusie arme ‘hel zonder vlammen’, welke berooft van den moed om zich-zelf te beklagen. In zulk een toestand zal de uiting licht overconcreet, dan zelfs wrang en grotesk worden. Spot en persiflage zitten het torment en de wanhoop op de hielen. Maar tegelijkertijd kunnen, in een vreemde contradictie, het liefelijke en de stilte oprijzen uit de met groote koelheid en bitterheid bekeken phenomenen. Het geluk wordt gezocht binnen de engste grenzen der werkelijkheid. De bevrijding wordt bereikt in de meest noodzakelijke zelfbeperking. Deze merkwaardige complicatie bespeuren we ook in de schilderijen van Pyke Koch. De persoonlijke verhouding van den kunstenaar tot zijn sujetten schijnt soms bijna opgeheven. Zijn menschen zijn duister en trots van zichzelf vervuld, de voorwerpen isoleeren zich hard en koel uit de atmosfeer en de contour-vervloeiïng van het licht. Zij zijn de bekende, bewuste uitkomsten eener voortdurende analyse. Maar niet schoolsch en star is hij hierin. Als alle oorspronkelijken weet hij, op het onverwachtst, te verrassen: met den

[p. 448]

vreemden, stillen eenvoud van een duif in een kooi, met die prachtige, fiere en hulpelooze houten paardjes in een cents-draaimolen - onderwerpen die met een geserreerde teederheid zijn behandeld en waarin de verwonderde, nieuwe ontdekking van 's werelds simpelheid wordt gedaan, welke den levenskrachtigen kunstenaar nimmer verlaat.

Voor mij is het zeer de vraag, of de wijze van zien en schilderen die hem thans hoofdzakelijk kenmerkt Koch's definitieve vorm zal zijn. Maar voorspellen is een gevaarlijke bezigheid in zaken van kunst. Als zijn werk ons nu, in zoo genadeloos een stijl, vaak onderwerpen voorhoudt en menschen te zien geeft die weinig salonfähig zijn, behoeft men niet onmiddellijk te besluiten dat zij gedepraveerd zijn (en de schilder misschien met hen). Zij zijn alleen maar verwijderd van het artificiëele paradijs en de humanitaire ethiek, de benauwenis van het overbekende en de fel acteerende werkelijkheid is er in ontvlucht door de voorwerpen, de gezichten en gestalten te omgeven met een zekere, schier plechtstatige onaantastbaarheid, door ze, bijna sculpturaal, te maken tot idool en symbool van zelfhandhaving in een wereld zonder illusie. Ontdekt men deze, de eigen golflengte van Pyke Koch, dan wordt de zin van zijn schilderen een gansch andere dan die van het plezier aan goedkoope ergernis. Zijn wereld heeft een zichzelf voedende noodzakelijkheid, even groot als die van welken kunstenaar ook. Zijn ontroering is bedwongen in een weerbaarheid zonder zelfbedrog en hij is daardoor een realist met ‘ruimte’ om zich heen. Hij kent de comédie humaine, maar hij ziet daarin telkens de krijtbleeke verstarring van overbelichte tusschen-stadia, met menschen als vreemd en hiëratisch gebarende ledepoppen, met eigenzinnig levende voorwerpen, die onbegrepen geheimen zijn. Zoo wordt het meer dan reëele plotseling wonderlijk, gelijk dat in de verhalen van Edgar Allan Poe soms geschiedt. Het zijn geen ongewaarschuwde, aetherische wezens die in het verhaal van Koch oprijzen. Het leven is aan de monumentale vrouw in de Schiettent - en zij is

[p. *37]



illustratie
Pyke Koch - Avant-guerre (een satire)

[p. *38]



illustratie
Pyke Koch - Bertha van Antwerpen

[p. *39]



illustratie
Pyke Koch - Nocturne

[p. *40]



illustratie
Pyke Koch - Schiettent

[p. 449]

daar niet voor het eerst - niet voorbijgegaan zonder lidteekens achter te laten. Doch hare trekken, cru, plotseling zonder leugen voor ons neergezet, hebben een kracht, een rust en een plechtigheid, welke ontstaan uit een van die onverklaarbare bevrijdingen waarmee het leven en de kunst ons altijd opnieuw verrassen.

Naar bevrijding streeft het werk van Pyke Koch, zooals alle kunst. Het kiest een weg waarop niets kan worden vermeden of ontloopen, waarop iedere verschrikking en ontluistering van de werkelijkheid wordt aanvaard en omgezet. Slechts een sterke geest bezwijkt niet bij dat langzame gevecht om uitkomst.

 

Jan Engelman