[Tweede jaargang, No. 8]

[p. 561]

De Mapen

Voor Estelle Reed

1. - Habent sua fata nomina

Mapen heeten de revolutionnairen die in den nazomer van het jaar 1947 een einde maken aan het bewind der bolsjewiki, maar Maap is ook de naam, waarmee een zekere kruising tusschen M(ensch) en Aap wordt aangeduid, die allicht nooit tot stand kwam, maar voor welker totstandkoming een even rusteloos als nutteloos laboratorium in Moskou alle pogingen in het werk stelde.

De overwegingen van den nerveuzen jongen dokter Jean Jacques de Brie Crozme, die het eerst het idee van de kruising Maap opperde, laten zich niet vrijpleiten van simplisme. Simplisme in het biologische, simplisme ook in het sociale van de opzet.

Niet zonder emphase meende de dokter, dat het alleen aan de aperte botheid van eenige primitieve naturen (of noem ze, voegde hij er aan toe, ongedifferentieerde helden die niet het minste of geringste begrip hebben van de psychologische wetmatigheden waaraan de mensch evenzeer gebonden is als aan de wetten van physica of mechanica), dat het dus alleen aan deze apert-botte of ongedifferentieerde heeren te wijten was, dat vrij algemeen nog steeds de opvatting werd gehuldigd dat het sociale vraagstuk der gelijkheid of ongelijkheid langs den weg van de klassenstrijd zoude zijn op te lossen. Divageerend over het onderwerp verklaarde hij nog dat aanhangers van utopistische stelsels, als communisme of anarchisme, voortdurend hun aandacht hielden gevestigd op niet ter zake doende verschillen, met over het hoofd zien van de gemeenschappelijke grondfout: verwaarloozing van de psychologische wetmatigheid.

Niettemin spoorde hij de Russische Regeering aan zich niet te laten ontmoedigen door het falen van het eerste experiment. Niet versagen, maar integendeel het eerste experiment overtreffen door een tweede, grooter en meer afdoende, en waardoor dokter De Bie Crozme de bouwstoffen zou leveren.

[p. 562]

Brie Crozme's prestige berustte grootendeels op de geërgerde, hoogst ongeduldige wijze waarmee hij zich van alle, soms zelfs zeer ernstige tegenwerpingen afmaakte: zijn gezicht vertrok zich tot een grijns, met een schok van de ellebogen stiet hij alle bezwaren van zich af. Dit maakte den indruk van iemand, die, zooal niet deskundig, dan toch doelbewust zou optreden. De historische fataliteit had het nu eenmaal zoo beschikt: doelbewustheid was het eenige waarom de Sovjet in haar stagnatie-stadium vroeg.

De leden van de Commissie Tot Aanhooren Van Egocentrische Vreemdelingen (meer bekend als de CTAVEV) wilde dan ook nog gaarne de rest van de fraaie redeneering slikken: dokter Brie Crozme zou het vraagstuk langs experimenteel biologischen weg oplossen. Daarvoor was evenwel conditio sine qua non een modern geoutilleerd laboratorium en een belangrijke subsidie. De dokter vond dat het verder geen zin had zich tegenover leeken uit te laten over de technische kant van de zaak en volstond er dus mee te verklaren, dat hij alle redenen had aan te nemen dat hij een kruising tusschen Mensch en Aap zou kunnen tot stand brengen. Nog meer: hij had ook goede redenen om aan te nemen dat het in zijn macht zou zijn de kruising te reguleeren, dus naar believen te bepalen in welke eigenschappen de kruising meer den mensch, in welke zij meer den aap na zou staan. Dit laatste punt was het dat hij van overwegend belang beschouwde. Dit punt immers was het dat het biologische experiment verhief tot een sociaal experiment van wijder en ingrijpender strekking dan alle daaraan voorafgegane vijfjarige plannen. De bedoeling van den dokter was een kruising in het leven te roepen, die physiek de meeste gelijkenis zou vertoonen met den mensch (homo sapiens) - wel zou hij, volgens de berekeningen, een spierkracht bezitten 3,2 maal zoo groot - maar in psychische gesteldheid den aap (simia) het naast zou staan.

Het belang hiervan zag de dokter daarin, dat men deze wezens slavenarbeid zou kunnen doen verrichten, waarvoor hun physiek volkomen berekend was, zonder dat

[p. 563]

zij nochtans door hun psychische hoedanigheden aanleiding zouden geven tot wroeging en andere religieuse gekunsteldheden waartoe de mensch, zooals de lijdensweg der historie aantoonde, maar al te makkelijk overhelde. Met eenige boutades over de naam Maap, de eenvoudige woordcombinatie van Mensch en Aap, die hij gaarne voor een betere wilde prijsgeven, en over de vrijheid waarin de anderen zouden leven, daar immers Brie Crozme slavendienst op ethischen grondslag invoerde, besloot hij zijn korte maar alleszins veelzeggende verhandeling.

De leden van de CTAVEV wisten allicht niet of zij lachen dan wel huilen moesten en keken dus maar als de boer met kiespijn. Inderdaad waren de meesten boeren, terwijl de niet-boeren gevoegelijk samenklonterden tot de groep der kleine luyden. Deze kleine luyden of boeren deden nu het eenige wat zij in deze situatie nog konden doen: op hun korte stijve nekken draaiden ze de waterhoofden naar den eenige in hun midden die bekend stond als intellectueel. Naar den reeds ouderen Godoroff. Dewelke eerst nadenkend naar den grond keek, daarop zijn keel schraapte en tenslotte, met de oogen naar het plafond gericht als volgde hij daar een mug of een ander insect, in beleefde termen zijn critiek leverde: Ik ontsla mijzelf van inleidende phrases, ik wil enkel dokter de Brie Crozme danken voor het feit dat hij, als niet-expert op dit gebied, toch aandacht heeft willen besteden aan wat ons allen zeer na aan het hart ligt. Ik veroorloof mij het volgende aan te merken. Bezit van levende of doode voorwerpen, die den mensch ontheffen van spierarbeid, heeft nooit of tenimmer communisme gebracht. Ik wijs op de slaven. Ik wijs op de machines. Met deze voorbeelden voor oogen is er niets wat mij absoluut verzekert dat de Maap van dokter de Brie Crozme niet evenzeer voorwerp van particulier eigendom kan worden. Ik wil echter deze kritiek niet te strikt laten gelden. Wij leven in een land waar het communisme reeds theoretisch aanvaard wordt, maar waar de noodzakelijkheid van menschenarbeid noodwendig zekere ongelijkheid brengt. In de finesses ben ik het waarschijnlijk

[p. 564]

niet eens met dokter De Brie Crozme, daar staan onze meeningen misschien zelfs lijnrecht tegenover elkaar; ik bedoel over psychologie enz. Maar toch zou ik het experiment niet durven ontraden. In een communistisch land als het onze zou de slaaf als Maap mogelijk toch het ware communisme brengen.

Deze woorden, achteloos uitgesproken met de blik naar een althans voor anderen niet zichtbare mug, legden den grondslag voor het succes van Brie Crozme, dat culmineerde in de bouw van het Mapenlaboratorium en de aankomst in Moskou - tot groot plezier van de Moskousche jeugd - van apen in alle sorteering, zoowel naar leeftijd als naar soort.

Hiermede was deze affaire dus eigenlijk afgedaan. En misschien was het ook enkel maar de nervositeit van de dokter, zijn leege doch hooghartige blik, zijn lange gestalte met de houterige bewegingen, die de boeren of kleine luyden een onveilig gevoel deed behouden: een gevoel van onzekerheid, een gevoel dat de ware beweegredenen van de dokter, waarom hij zijn land verlaten had om Rusland van dienst te zijn, in het duister gehuld bleven en dat deze vreemdeling eens onrust of zelfs onheil zou verwekken.

De beweegredenen van Godoroff, waren die eigenlijk niet in nog grooter duisternis gehuld? Onder het mom van tegenwerpingen had hij eigenlijk voor een gehoor van niet-getrainden de meest voor de hand liggende maar ook streng geldende tegenwerpingen, hoe vaag ook, ontzenuwd, teneinde vrij baan te maken voor Bie Crozme's experiment.

Misschien uit louter wanhoop, misschien uit kinderlijk plezier, placht hij zich weleens in een kunstnevel van intellectueele terminologie te hullen tegenover zijn boeren en kleine luyden, broeders in het geloof. Experiment - had hij gezucht op den dag dat de apen (het waren natuurlijk apinnen) naar het Mapenlaboratorium werden gesleept - experiment... Ik behoor misschien tot een generatie die gelooft in het experiment zooals, naar men zegt, sommige dichters gelooven in de poëzie. In de poésie pure. Moge-

[p. 565]

lijk geloof ik in het expériment pur. Ik weet niet wat er uit het een of ander komen kan. En niemand weet het. Niets is dwaas. Niets is onmogelijk. Dezelfde oorzaken hebben slechts gedeeltelijk dezelfde gevolgen. Laatst hoorde ik debatteeren over de vierde dimensie. - In de radio. - Misschien is het dat. Ik hoop dat Rusland op zeker oogenblik mag barsten van experimenten. Beter nog: heropstaan. Deze woorden had hij in ieder geval niet tot Brie Crozme gesproken, ofschoon Brie Crozme de eenige was die de bedoeling had kunnen raden en ofschoon Godoroff op zijn beurt de eenige was die regelmatig Brie Crozme opzocht temidden van zijn kooien met anthropoïde apen en in zijn kamers met de pillendraaiersatmosfeer van uitzonderlijke chemische geuren en rijen wijdmondsche flesschen, maar ook met de slordigheid van overal rondfladderende paperassen, overal rondslingerende meer of minder spitse messen.

Bij Brie Crozme legde Godoroff alle eigenaardigheden af die hem kenmerkten bij de boeren en kleine luyden: het achtelooze spreken, de kunstnevel, de intellectualiteit. Iets zeer eenvoudigs en menschelijks had hij dan. Blijkbaar was er hier iets bijzonders in het spel. Brie Crozme gedroeg zich aanvankelijk wantrouwend; de aanwezigheid van Godoroff deed hem vaker de wenkbrauwen fronsen en met de ellebogen afwijzend van zich afschudden, maar weldra was hij gekalmeerd door de rust, die van Godoroff uitging en die als het ware uitnoodigde honderd-uit te praten.

Godoroff was niet van al deze uitgebreide verhalen evenzeer gediend. Bovenal scheen hij weinig gediend van de verzekeringen die Brie Crozme hem ambtshalve, soms zelfs met een charlataneske grinnik, gaf, dat het bestaan van den Maap het sociale vraagstuk zou oplossen, eenmaal aan zijn grinnik zelfs de opmerking toevoegend dat in Rome de auguren veelbeteekenend glimlachten wanneer zij elkaar ontmoetten. De sceptische glimlach van den deskundige vertoonde bij Godoroff na dergelijke opmerkingen over Romeinsche auguren een trek van hoogstpersoonlijke onzekerheid, die ook alweer iets verlorens, iets

[p. 566]

smartelijks had; Godoroff bloosde bijna... Destemeer scheen hij op te hebben met uitweidingen over de doodgewone erwtjes waarmee de Augustijner monnik Mendel zijn belangrijke ontdekkingen had gedaan of over al de dieren geslacht op het laboratorium van Pasteur of over de experimenten op levende menschen op Cuba. Doch er was ook iets wat Godoroff niet alleen vermaakte maar wat hem op raadselachtige wijze sterk belang inboezemde. Deze man had om een of andere ondoorgrondelijke reden een vaderlijke sympathie opgevat voor den dertigjarigen dokter uit het Verre Westen. Bepaald wilde hij details weten uit het persoonlijke leven van den vreemdeling, maar nadat Brie Crozme op zekeren dag van zich afgesnauwd had: ach, wat wilt u toch eigenlijk weten? U moet er maar mee volstaan dat ik geboren ben te Angoulême in het jaar 1907..., en ook Godoroff een paar dagen later evenzeer van zich afgesnauwd had: ach, wat praat u over oplossen van sociale vraagstukken door middel van schandelijk dure apen, weer zoo'n doktersdomheid... consolideerde zich hun verhouding. Godoroff drong niet langer aan op intimiteiten doch spitste zijn ooren en keek des te beter uit zijn oogen wanneer het toeval of een snel afgeratelde telefonische afspraak hem in gezelschap bracht van den ander. Brie Crozme op zijn beurt maakte geen augurale opmerkingen, het sociale vraagstuk zorgvuldig vermijdend, als compensatie voor deze zelfdwang evenwel verhalen over beroemde proefnemingen des te onsamenhangender afwisselend met pessimistisch-nerveuze uitlatingen over het menschdom en het menschelijk bestaan.

Niets was er dus door de komst van Brie Crozme veranderd in het uitgestrekte gebied der Sovjets. Godoroff lachte wat meer dan voorheen, toen hij alleen met boeren met kiespijn zich moest onderhouden, en Brie Crozme verheugde zich op zijn manier in het bezit van een eigen laboratorium.

Totzoover de overwegingen en gedragingen van degenen die betrokken waren bij den Maap als kruising tusschen Mensch en Aap. Wij moeten nu een opheldering zoeken voor de naam van de Revolutionnairen, daar wij

[p. 567]

ons allicht niet zonder verwondering afvragen waarom zij zich eveneens Mapen noemden. Dat zij revolutionnairen zijn is iets waar wij ons minder over verwonderen, het is hoogst begrijpelijk. Op het moment dat bepaalde problemen ofwel onopgelost moeten blijven of slechts door ontaarding zijn op te lossen, krijgen de temperamenten, die naar het revolutionnaire neigen, the chance of their lifetime. De problemen blijven immers niet onopgelost, automatisch schakelt zich de ontaarding in; spookachtige vreemdelingen bieden hun diensten aan; de eigen heerschers zijn boeren met kiespijn, wat in de Sovjets zooveel is als het Watteau-stadium der decadentie; de eenige, die nog juiste tegenwerpingen zou kunnen maken, interesseert zich allang minder voor kwesties van politiek, geheel in beslag als hij genomen wordt door belangstellingen voor de exquise psychologie van een vreemdeling, voor de slechts met de zenuwen aan te voelen ongewisheid van de 4de dimensie, voor de te waardeeren scherpzinnigheid van de bovendien soms nog levensgevaarlijke experimenten. De ontaarding baart den revolutionnairen niettemin meer moeilijkheden dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. Ontaarding, wat een mengeling van engelachtige bedoelingen met boosaardige inkleeding en boosaardige bedoelingen met engelachtige inkleeding, houdt dat woord niet in! Nu staat het voor den revolutionnair evenwel vast dat hij alles van de vorigen moet interpreteeren als: boosaardige bedoeling met boosaardige inkleeding...

Met name leverde de kwestie van de Mapen groote moeilijkheden. Wanneer men deze rare snuiters Godoroff en Brie Crozme op hun woord moest gelooven, dan was de bedoeling hoogst engelachtig: met dit experiment wilden zij de arbeidende klasse doen deelen in de voorrechten van de heerschenden. Een fraai experiment overigens, waarover de revolutionnaire kopstukken zich tranen lachten. Niet alleen de goede bedoeling, ook de eenigszins ingewikkelde voor arbeiders niet direct verstaanbare bizarrerie van het geval, was oorzaak dat de revolutionnaire kopstukken de kwestie van Godoroff en Brie Crozme aan-

[p. 568]

vankelijk maar onaangeroerd lieten. Godoroff was intusschen op non actief, het was een gezette kleine oude man geworden, goedig, soezend, om allerlei niemendalletjes lachend; een zekere zelfironie, die door de westeuropeesche burgerijen uit kinderachtigheid maar al te vaak voor genialiteit wordt aangezien, was toch nog zijn eenige aanwinst. Brie Crozme had evenmin kunnen ontkomen aan de knakkende krachten des levens, wat zich voornamelijk uitte in de verdwaasde en overwaasde blik, waarmede hij soms voor zich uitstaarde: zijn oogen waren dan bijna die van een droomerig kind en alleen het smeeken daarin had iets ouwelijks, iets door en door au courant van de afgrijselijkste affaires. De verhouding, vroeger tusschen hen geconsolideerd, was eveneens uiteengevallen doordat Godoroff zich niet zonder zelfironie de meest rake, doch ook de meest ongepaste opmerkingen over het sociale vraagstuk liet welgevallen van de zijde van Brie Crozme, die teneenenmale het vermogen kwijt was zich eenigen dwang op te leggen.

Zoo stonden de zaken. Plotseling doen evenwel de revolutionnaire kopstukken in een van hun lachbuien over de idiotie van een Regeering, die zelfs de onzin van Brie Crozme au sérieux kon nemen, de groote vondst: de revolutionnairen zullen zichzelf voortaan Mapen noemen. De reden? Zeer eenvoudig. Een goeduitgebuit minderwaardigheidscomplex, redeneeren deze goedonderlegde revolutionnairen die blijkbaar ookal een classicus als Freud gelezen hebben, verdubbelt direct al de kans op slagen van een revolutie. De geuzen in de Nederlanden hebben het begrepen; de heeren hebben ookal de geschiedenis in hun zak. Er zullen er natuurlijk nogwel meer zijn die het begrepen hebben. In ieder geval begrijpen het ook de revolutionnairen van 1947: zij noemen zichzelf Mapen. Daarvoor moet de geschiedenis van de Mapen allicht voor het goede doel omgewerkt worden tot een: boosaardige bedoeling met een boosaardige inkleeding. Maar dat juist is het wat de grootste pret oplevert voor de redactie van het revolutionnaire dagblad: De forsche Maap. Eerste jaargang.

[p. 569]

Eerste nummer. Bulderend van het lachen stellen de revolutionnaire kopstukken het hoofdartikel samen waarin zij de arbeiders efkens een blik gunnen op de grenzelooze minachting die de heerschers voor hen koesteren en waarin zij het besluit nemen zich voortaan met trots Mapen te noemen.

Heerlijke toekomst der arbeiders volgens het recept der Regeering: wij zijn de Mapen.

... ongelooflijk is het cynisme dat uit deze woorden spreekt. Men stelle zich voor: een officieel staatsstuk waarin de Regeering volkomen argeloos belooft alle pogingen in het werk te zullen stellen om de arbeidende klasse in een toestand te brengen waarin ‘de Arbeiders physiek de meeste gelijkenis zullen vertoonen met den mensch (homo sapiens) psychisch evenwel met de aap (simia) zoodat zij physiek de arbeid van de mensch zullen kunnen blijven verrichten zonder nochtans aanleiding tot wroeging te geven aan de heerschende klasse.’ Voorwaar, geen halfslachtige Herrenmoral! Wij wijzen nog op de kindsche grappigheid van de Latijnsche woorden tusschen haken. En vragen ons vervolgens af welke middelen, die natuurlijk niet anders te karakterizeeren zijn dan door-endoor ploertig, de Regeering tot dit doel, dit afstompingssysteem zal aanwenden...

Niet om niets heeten wij voortaan Mapen. Het zij voor ons een aansporing temeer ons te verlossen uit de klauwen van individuen die met ons zeker het goede niet voor hebben, om het in alle kalmte maar eens zacht uit te drukken. Wij hopen dat de arbeiders weten wat het zeggen wil wanneer dergelijke individuen met hen ‘het goede niet voor hebben’. Wij zijn dus de Mapen...

 
Te wapen Mapen
 
Te wapen
 
Blijf niet slapen en gapen
 
Maar schiet ze in hun raap en...
 
Te wapen Mapen
 
Te wapen!!
[p. 570]

2. - Petroff en Godoroff

Dit geschrift is niet gewijd aan de overwinnaars. Wij wijden het aan de overwonnenen. Wij konden de woorden niet vergeten van de gladiatoren: morituri te salutant, ave Caesar. Stof zijt gij, tot stof zult gij wederkeeren. Wij hebben meer met de gladiatoren op dan met Caesar. Wij herhalen de woorden van den poëet Catullus: of gij een blanke zijt danwel een neger, Caesar, het gaat mij niet aan. Wij zamelen hier de laatste botten bijeen van een luttel aantal ancien régime-individuen, wij schoffelen het boeltje bij elkaar, wij maken er een grafje van, wij hopen dat daar mettertijd een linde, een olm of een cypres zal groeien en heerlijk ruischen... Wij zijn gevoelig, op het gevoelerige af.

Vooralsnog: de harde feiten. De Mapen behalen de overwinning; hoe kan het ook anders als men zelfs op ‘raap’ kan rijmen? De heeren vieren feest, aan een stuk door, waarbij het vallen van eens machtige hoofden een belangrijke rol speelt. Op bepaalde uren kan men op het Roode Plein hoofdelooze rompen zien verbloeden uit bloedroode stompjes hals.

Het beste bewaart men voor het laatst, wanneer men zichzelf tenminste in de eerste woede van het oogenblik niet de kans van het beste-voor-het-laatst ontnomen heeft. Dat is natuurlijk ook ditmaal gebeurd: ze mosten d'raan, verschillende hoogwaardigheidsbekleeders! Maar anderen, die zich voorloopig wisten schuil te houden, maken het gevalletje weer goed. De appetijt voor het beste-voor-het-laatst kan bevredigd worden.

Bloote formaliteit is het, die de appetijt moet versterken, wanneer de Mapen verklaren dat op het eerstvolgende Congres Aller Mapen zal beslist worden over het leven der leden en aanhangers der vorige Regeering die zich nog schuil houden. De schuilplaatsen zijn door spionnen reeds bekend en het vonnis is reeds onherroepelijk geveld. Wij laten de overwinnende Mapen hun bacchanalen vieren. Wij keeren tot onze overwonnenen, van het eene huis naar het andere opgejaagden, terug. Tijdens het luidruchtig

[p. 571]

Congres aller Mapen zal de samenloop der omstandigheden een groep zeer heterogene elementen bijeenbrengen in een zaal van het gebouw van de voormalige G.P.OE., alwaar tenslotte voor de laatste akte (de definitieve afslachting) aanwezig zullen zijn: ten eerste een voormalig lid van de G.P.OE.; verder nog een luiaard die in zijn jeugd komsomol was; de volgens zijn zeggen te Angoulême geboren Jean Jacques de Brie Crozme; de jeugdige secretaris van Godoroff en ook de oude Godoroff zelf. Het G.P.OE-lid liet hen heimelijk weten dat zij hier voorloopig in veiligheid zouden zijn... Voorloopig: een groot uur, misschien nog maar een klein uur lang... Tot het Congres aller Mapen voorgoed zal beslist hebben over hun leven.

Met het zwaard van de Mapen boven het hoofd zullen zij deze laatste oogenblikken doorbrengen. De minuut-strepen van de klok tellen als de deelstrepen van het nauwkeurig maatglas; ieder streepje verbeeldt een van de weinige druppels leven die nog worden toegekend. Bovendien is de omgeving niet bemoedigend, zij is ouderwetsch en saai. De zaal dateert uit den tijd van versoberde interieur-architectuur met stalen meubelen. De vloer, en de wanorde die er heerscht, vertoont de sporen van de nalatigheid van de werkvrouw die, reeds voor een week, van het revolutionnair enthousiasme gebruik maakte om zonder kennisgeving weg te blijven. De druipende dweil, die er nu uitziet als een groote gepetrificeerde spons, en de emmer met goor water, liet zij achter op een met zaagsel overstrooide vloer, waarop hier en daar de afdruksels van de voetzolen nog te zien zijn, telkens met de vijf ronde teenafdruksels die regelmatig in grootte afnemen als de wichten van een sterk met kinderen gezegende familie. De interieur-architect, die dit interieur schiep, zou zich dood geëergerd hebben aan zooveel verwaarloozing van zijn geesteskind; een dergelijke sloddervosserij kan zelfs een versoberde en gestaalde interieur-architectuur met geen mogelijkheid goed maken. De wanden blijven intusschen duidelijke vlakken, want volgens de veelgeprezen aesthetiek uit dien lang ver-

[p. 572]

vlogen tijd, moesten wanden, die nu eenmaal vlakken zijn, ook duidelijk vlakken blijven. Dat belette natuurlijk niet, dat een cirkelrond venstertje werd aangebracht om het vlak te breken, want aesthetische opbouw is nu eenmaal niet zonder aesthetische afbraak denkbaar, doch, beantwoordend aan het principe van de wiskundige versobering, werd het cirkelrond venstertje aangebracht op het kruispunt van twee onzichtbare maar daarom nog niet afwezige coördinaten. Per ongeluk herinnert het ding aan een patrijspoort maar een er doorheen gesmeten voorwerp wordt niet geruischloos opgenomen in de deining van een willekeurige zee, maar kletst eenzaam neer op een rottende binnenplaats of veroorzaakt consternatie in het aangrenzende vertrek. De beroemde architect bouwde het vertrek niet met het oog op krankzinnigen die cirkelronde openingen niet met rust kunnen laten en erdoorheen smijten. Leden van de rechterlijke macht en van de geheime politieke politie mochten geacht worden bij hun verstand te zijn, jazelfs evenzeer aan het verstand verslaafd te zijn als beroemde architecten aan de charmes van statistiek en graphische voorstelling. De productie van suiker in Indochina: een lat 0,60 M. hoog; van rijst: een lat 0,35 M.; van sago: een andere lat; van weer iets anders: weer een andere lat. Maar er bestaan nog andere charmes dan die van latten die domweg rechtovereind staan. De toeneming van de bevolking in Nieuw Guinea: niet een lat ditmaal, maar een curve. Er bestaan grillige curven, hyperbolische. Er bestaan ook meer sobere: in rechte lijn maar schuins opstijgend of afdalend. Wanden zijn duidelijk vlak en onbeschreven blank als onbeschreven statistisch papier, niets is zoo aanlokkelijk dan om er een curve overheen te trekken. De curve is een stalen trap die leidt naar een platform waar de bek van een luidspreker wijdopen staat.

Van het vijftal, dat naar alle waarschijnlijkheid in deze statistische omgeving hun einde zal vinden, zijn reeds drie aanwezig. Het wachten is nog slechts op Brie Crozme en den secretaris van Godoroff. Dan zal de dood zich te goed kunnen doen. Niet in de sjofele vorm van skelet met zeis

[p. 573]

en zandlooper zal hij verschijnen. Neen, in de vorm van beschonken jongelieden die hun kracht willen beproeven aan de wankele pilaren van een vorige maatschappij.

Een pilaar was de ex-komsomol niet bepaald. Hij huilde met de wolven in het bosch en ook dat niet zonder een zekere stompzinnige afwezigheid: hij schreeuwde Leve..., maar in werkelijkheid dacht hij aan het huisje aan het slootje met de zeven kippetjes. Nu is het uit met Leve (onverschillig wie dan ook). Nu is het uit met het huisje. Nu is het uit met de zeven vrouwelijke hoenderen. De vroegere komsomol zit nu vormeloos, als een zoutzak, op de onderste trede van de stalen trap; met de vlakke handpalm strijkt hij over de haren, onnoodig eigenlijk, want deze sluike geelgrijze haren zullen altijd vlak blijven liggen, in eendere richting vanaf de groote duidelijke kruin (formaat: kleinste maat tonsuur) naar de periferie verloopend als ter illustratie van het feit dat haren in een bepaalde richting zijn ingeplant, wat een belachelijke, suffe indruk maakt; zonder het hoofd al te zeer te bewegen richt hij de oogen, sloom bewegelijk en vochtig als van een hond, nu eens naar de luidspreker dan weer naar de twee andere gedoemden die op fluisterende toon zich met elkaar onderhouden.

De ex-komsomol begrijpt weinig. Nu begrijpt hij ook al niet waarom de twee anderen erom verzochten de radio af te zetten, die de Mapen waarschijnlijk uit nonchalance niet hebben afgesneden en die den ex-komsomol nu toch trouw alle besluiten van het Congres aller Mapen verklapt. Met vragende oogen kijkt hij weer eens de twee anderen aan, maar die schijnen hem nauwelijks op te merken en die zijn voor hem in ieder geval volkomen onbegrijpelijk...

Godoroff is dus een van deze twee anderen. Hij mummelt nu voor zich uit: Dramatischer was het einde van Caesar. Mogelijk is het wel een vondst: zich te hullen in een mantel als in een donkere schaduw... Of het einde van de een of andere koning die in een hoek werd teruggedrongen in de Tuilerieën of elders. Wij zullen de grimassen van de opstandelingen niet eens met een verbaasde hoog-

[p. 574]

hartige blik beantwoorden. Mogelijk hebben wij ons tezeer gewend aan de gedachte dat het einde van ieder behoorlijk mensch dient te zijn: overhoopgestoken worden... Mogelijk zijn we laks. Weinig ambitieus. Geen cent waard.

De andere laat hem voorloopig zijn korte zinnetjes zonder veel verband mummelen. De andere is het gewezen G.P.OE-lid Petroff, die altijd raad wist om apostate figuren te vangen, maar nu radeloos het norsche hoofd van links naar rechts beweegt, als zegt hij neen tegen het verleden, neen tegen de toekomst, een tic die men anders eerder bij ongevaarlijke neurasthenici dan bij strenge rechters of geheime agenten zou verwachten.

Blijkbaar prikkelt deze gevallen grootheid den weer tot het agressieve leven geroepen Godoroff. Geheel onverwacht legt de oude Godoroff op zeer geraffineerde wijze de neiging tot treiteren aan den dag. Hij heeft al eerder opgemerkt: Je hebt veel overeenkomst met een portret dat ik van Lord Kitchener ken. Dezelfde norsche blik. Dezelfde snor. Dezelfde lage inplanting van ravenzwarte haren. Niettemin hebben jullie qua physionomie niets gemeen. De norschheid van Kitchener doet twijfelen aan de definitieve efficiency van de goedheid. Bij jou denkt men aan slecht geventileerde lokalen waarin zelfs de huid van lagere postbeambten zich mephistophelisch rimpelt... De goede oude Godoroff heeft er schik in met deze burgerlijk luchthartige terminologie tot Petroff te spreken: Neen, waarde Petroff, anatomische gelijkenis staat nog verre van physionomische gelijkenis. Door de gelaatstrekken heen van Kitchener schemert de civilisatie van de Londensche society waar hij slechts koel aan deelnam. Ik vrees dat jij als rechtschapen communist het niet op prijs zou stellen wanneer men je het compliment maakte van Babylon te zien schemeren in je trekken, zelfs niet met de reserve van een slechts koele deelname...

Klagelijk beweegt zich het hoofd van Petroff, van links naar rechts. Naar links; zegt hij dan neen tegen het verleden? Naar rechts; zegt hij dan neen tegen de toekomst? Of andersom? In ieder geval heeft Petroff zich voorge-

[p. 575]

nomen de plagerijen van den ouden man over zijn kant te laten gaan. Maar dan plotseling bijt hij toe, als een roofdier dat uit volmaakte rust verraderlijk onverwacht met de nijptang van zijn wijdopen kaken naar den vijand grijpt: Ik niet. Ik zeker niet. Ik huldig niet de opvatting dat een behoorlijk mensch dient overhoop gestoken te worden. Ik niet. Zeker is het niet uit laksheid dat ik mij nu weerloos stel. Ik heb mijn plicht gedaan tot het laatste oogenblik. Wanneer daarop de doodstraf staat, dan wensch ik dat de doodstraf over mij worde uitgesproken...

Met een hartelijke lach, toch niet vrij van venijnigheid, dient Godoroff van repliek: Dat kennen we, het doodsverlangen van hooggeplaatste en plichtsgetrouwe heeren. Enfin, goed, Petroff, ik zal er geen oordeel over hebben. Ik voor mij denk er evenwel anders over. Doodjammer vind ik het te moeten doodgaan nu ik de onwerkelijkheid heb leeren begrijpen van wat de monden spreken. Ik weet ook dat ik den man, die het wonder van de Onbevlekte Ontvangenis prees, niet mag verwijten dat zijn eenige actueele verlangen was penningmeester te worden van het Eucharistisch Congres te Chicago. Ja, Petroff, vanuit jouw Marxistische leerstellingen en jouw Marxistisch land mag je mij gerust met verwondering aankijken. Niettemin heb ik toch zooiets gekend. Zooiets dat penningmeester wilde worden van Eucharistische Congressen. Datzelfde zou hier in het Marxistisch land ook penningmeester hebben willen zijn, van de Commissie bv. Tot Sexueele Voorlichting. Zooiets heb ik ook gekend. Maar verwijten doe ik niet. Want het aantrekkelijke aan deze heeren lag ook weer op ander totaal afzonderlijk terrein: driften groeven de scherpe trekken op hun facies; soms waren het niet alleen de driften, maar allicht ook de geldzorg of de gesteldheid van een ruw klimaat. Soms was het uitsluitend hun ongunstige localisatie op de aardbol. Ik verwaarloos dus geen enkele factor, al zijn er licht nog meerdere andere. Ik weet ook niet in hoeverre ik in dit alles Brie Crozme napraat, die natuurlijk jouw vriend niet is, maar wel weet ik de aandoenlijkheid die een oude man smaakt wanneer

[p. 576]

hij niet de onwerkelijkheid der woorden, niet de actualiteit der ambities, maar de noodlottigheid van de driften voor oogen houdt...

De oprechtheid waarmede hij zijns ondanks de laatste woorden had uitgesproken, stemt hem tot nadenkendheid, tot overpeinzingen. Hij zwijgt; stil en mijmerend kijkt hij voor zich uit. De middag wil maar niet in volkomen helderheid voor zijn geest komen, toen Brie Crozme met veel nuttelooze omhaal van woorden deze opvatting van wat hij noemde de drie-eenheid van de menschelijke physio-nomie had ontvouwd, met toevoeging van de sententie, dat alleen een zeer oud man of een levensmoede zich zou kunnen beperken tot het gadeslaan van de (algemeen) menschelijke driften zonder zich rood en paars te ergeren aan de leegheid van de woorden, aan het versjacherde der ambities...

Hij kijkt voor zich uit, met halfdichte oogen, en weet niet in welk verband hij over deze dingen met den eigenaardigen Brie Crozme heeft gesproken die zich zelden trouwens dergelijke hoogsternstig gemeende uitspraken liet ontlokken... Maar op dit onbewaakt oogenblikhapt dan ook de muil van den voormaligen G.P.OE-er naar den tegenstander: Het spijt mij dat ik ook in deze omstandigheden mijn innigste gevoelens moet uitspreken. Ik behoorde steeds tot de orthodoxe fractie. Wanneer ik de woorden, die je nu gesproken hebt, ernstig overweeg, begrijp ik eens te meer de noodzakelijkheid waarin wij verkeerden om een geheime politieke politie in te stellen en zoodoende de partij zuiver te houden van ongunstige elementen.

De oogen van Petroff flikkeren, oude tijden van machtspositie smeulen: Ik erken je verdiensten, Godoroff. Maar ook jou moet ik veroordeelen. Het is met zulke vage en in ieder geval ook maar zeer ten deele juiste denkbeelden da men een volk vergiftigt. Van uit het zuiver Marxistische standpunt moet ik je denkbeelden veroordeelen. Moet ik je veroordeelen.

Maar Petroff stokt. Een oogenblik rondkijken door de zaal: een sponzige dweil, zaagsel, een halfslapende ex-

[p. 577]

komsomol, brengt hem in zijn vorige mistroostige toestand terug: ook ik heb herinneringen, minder dan jij waarschijnlijk, in ieder geval niet aan Eucharistische Congressen, aan wierook of ikonen. Maar herinneringen zijn nauwelijks zoo gedefinieerd, het is walmende gasmassa boven een moeras. Niemand kan voor deze walmende gasmassa aansprakelijk worden gesteld. De wetmatigheid van de natuur is niet afhankelijk van de economische orde. Maar iets anders is overstelpt te worden met de zwaarmoedigheid van herinneringen, wat een persoonlijke zaak is, en iets anders zijn ideologie te laten beïnvloeden door de laagheid en omkoopbaarheid van de menschelijke natuur, want dit zou een zaak zijn van het geheele proletariaat... Bitter is het, Godoroff, zeer bitter, te moeten waken voor de belangen van het proletariaat. Menschen, van wie wij de verdiensten erkenden; menschen, die soms onze vrienden waren, moesten wij soms als maatschappelijk schadelijk brandmerken...

Strak kijkt Petroff Godoroff aan, maar in diens oogen vindt hij geen begrijpen, vindt hij allerminst sympathie, en wanneer Godoroff erom verzoekt de radio weer aan te zetten is het duidelijk dat hij daarmede tevens te kennen geeft dat er nu eens eindelijk een einde moge komen aan hun beider aanhoudend zwetsen, maar vooral toch dat hij nu eens eindelijk volop genoeg heeft van het afgezaagde sprookje van hooge functionarissen die anderen voor eeuwig nekken maar daaronder zelf nog het meeste lijden en dat hij, om dit alles te vermijden, nog liever beleefd blijft tegen Petroff.

Weldra hebben dus de twee voormalige heerschers van de RSFSR een onverschillig gesprek geëntameerd over den derde die met hen het einde van hun leven tegemoet ziet, den ex-komsomol.

Petroff: Merkwaardig zoo snel als hij, die anders toch onbeschrijfelijk lui is, weer de radio aanzet. Blijkbaar stelt hij nog genoeg belang in zijn eigen leven.

Godoroff: Je vergist je, Petroff, het is het gewone proletarische reflex om alles wat maar radio is, schielijk aan te zetten.

[p. 578]

Prompt bedient inderdaad de ex-komsomol het apparaat, niettegenstaande hij het blijkbaar verleerd heeft zijn lichaam recht te houden; krom en halfhangend trekt hij zich de trap op als een haastige maar dronken matroos op een valreep.

Groot gekraak komt eerst uit de luidspreker, vervolgens een bulderend lachen, doch eindelijk, na eenige hooggierende geluiden, worden de stemmen van de woordvoerders steeds duidelijker en duidelijker. De duidelijkheid beperkt zich evenwel alleen tot de stemmen, alle heldere of zelfs ernstige argumentatie is zoek. De woordvoerders zijn reeds feestredenaars, zij verkeeren reeds in de roes van de overwinningsvreugde. De toespraken verliezen aan tactiek en begrijpelijkheid. De sprekers vervallen in spitsvondigheden of trachten uit de deprimeerende moeizaamheid van de voorafgaande zware dagen de gemakkelijke bevrijding via erotiek, althans losbandigheid, te vinden. Een stem recapituleert de bezwaren tegen de bolsjewiki: de groote misdadigheid van de bolsjewiki was de verkrachting van de menschelijke natuur; slechts afschuw moest het afstompingssysteem, dat de bolsjewiki zich ten doel stelden, wekken bij iedere rechtschapen Maap. De natuur moest in eere hersteld worden. Daarom stelde spreker voor, dezen eersten dag van de Groote Revolutie niet alleen te wijden aan de executie van de voormalige regeerders, maar ook aan de rehabilitatie van de natuur. De natuur zelve had er rekening mede gehouden: het was zomer en de zon scheen.

Nog is er iemand die te critisch is om op slag en stoot zich te laten inpalmen: wat wilt gij met de natuur? het gaat om menschen.

Een hysterisch argument is evenwel het ongare antwoord: ik voor mij durf er voor uitkomen dat ik meer waardeering koester voor de dames uit den tijd van Madame Récamier, die geen broeken droegen en uit liefde voor de natuur nalieten een onberispelijk leven te leiden, dan voor de dames van onze bolsjewiki die overalls dragen en uit haat tegen de natuur een bepaald besmettelijk leven leiden.

[p. 579]

De critische geest acht het oogenblik gekomen om den hystericus af te slachten: nu zijn wij hier ookal om de mode te bespreken; wanneer onze vriend zoo doorgaat met zich op te winden over de broekeloosheid van de Dames Récamier, doe ik hem het voorstel aan de hand om Leningrad, dat nu eenmaal bij iedere omwenteling naamwisseling ondergaat, met bekwamen spoed om te doopen tot: Sans Culottograd. Deze naam, in de aanbiddelijke taal van de nog aanbiddelijker Récamier zooveel beteekenend als Hechte Burcht der Broekeloosheid, komt mijns inziens in de allereerste plaats voor keuze in aanmerking.

De wilde lach van de menigte komt over, door de luidspreker, als ruiten die stukgeslagen worden en rinkelen, als vellen papier die snel doormidden gescheurd worden...

Maar de hystericus heeft, hoe onwaarschijnlijk ook, zijn verdediger gevonden. Een forsche stem beheerscht de menigte en wendt zich allereerst tot den al te critischen opponent: kameraad, het is geen aanbevelenswaardige tactiek de uitlatingen van kameraden direct met sarcasme te overladen. Deze dag is schoon. De overwinning is aan ons. Laten wij als overwinnaars voor onze vroegere beulen verschijnen. Naakt. Bekleed slechts met de wapperende sjerpen der overwinning om lendenen en hals. Laten wij toonen dat hun afstompingssysteem niet het minste of geringste spoor bij ons heeft achtergelaten. Laten wij onze namen veranderen. Vanaf heden heet ik niet langer Kolja Pitsikof maar Apollo. Enkel maar Apollo. Ik verzoek het Congres mij en degenen, die dezelfde gevoelens koesteren als ik, te belasten met de executie van de heeren van het voormalige regime die op het oogenblik sidderend onze besluiten aanhooren in het gebouw van de G.P.OE.

Bij de laatste woorden sidderen inderdaad even - evenwel meer uit verwondering danwel uit angst - de wenkbrauwen van den ex-komsomol. Dus het toestel verraadt met medeweten van de Mapen. De ex-komsomol knippert 3 maal snel met de oogleden. Alle begrip van de situatie is hij kwijt. Hij legt zich dan ook languit ergens in een hoek te slapen en bekommert zich niet langer om de be-

[p. 580]

velen van zijn vroegere superieuren. Het is Godoroff die de radio afzet. Petroff zit vastgenageld aan zijn stoel, vernietigd, minder door angst voor de executie die hem wacht danwel door de vroolijkheid waarmee deze executie besproken wordt door menschen die Kolja Pitsikoff en Alexej Protsipoef heeten, maar zich voortaan zullen noemen Apollo en Ajax en, vandaag tenminste, als huppelende naaktmodellen, met tomahawks en hakbijlen, hier zullen komen binnenstuiven. Beleedigingen worden inderdaad Petroff niet gespaard. Er is niets dat wijst op een minder behagelijk gevoel bij Godoroff. Integendeel, wanneer hij weer op zijn plaats zit, sluit hij de oogen en er krult zich een tevreden zoetelijke glimlach om zijn lippen. Ten eerste is het weer eens uit met dat lawaai van de radio. Ten tweede zakt zijn treiterige stemming weer terug in de soepele soezerigheid van den ouden dag. Maar waarschijnlijk verwacht hij ook spoedig zijn twee vrienden: de egocentrische Brie Crozme en zijn aardige maar wel wat ijdele jonge secretaris, die lang voor den tijd van de Mapen leed aan de zucht tot naamsverandering. Sinds eenige jaren pronkte immers deze jonge Rus met de even vlotte als bekoorlijke naam: Johnny.

 

Cola Debrot

(Slot volgt)