[p. 21]

Aanteekeningen

‘Bett und Sofa’ en de goede zeden

In ‘Bett und Sofa op den Index’173 heb ik na het eerste veto der centrale bioscoopcommissie, die door de bioscoopwet is ingesteld, betoogd, dat deze wet, die een preventieve censuur voor volwassenen heeft ingevoerd, onvereenigbaar is met de vrijheden, die men door den geest der grondwet gewaarborgd zou achten, en die, zooals dit eerste verbod bewijst, tevens een aanslag beteekent op de film. De intusschen gepubliceerde overwegingen, die tot het verbod hebben geleid, bevestigen dit alles op overduidelijke wijze.

Opzettelijk spreekt het artikel, waarin aan de centrale commissie het recht wordt toegekend, films ontoelaatbaar te verklaren voor openbare vertooningen, in dit verband niet over films ‘strijdig met de zedelijkheid’, waardoor zij bevoegd zou zijn, om excessen uit de films te weren, (dus de ‘censuur’, die voor het totstandkomen der wet, tot de competentie van den burgemeester behoorde) maar spreekt uitdrukkelijk van ‘strijdig met de goede zeden’, een hoogst dubieuse en rekbare formuleering, die zooals het verbod van deze film en zijn motiveering bewijzen, nederlandsche staatsburgers aan een volkomen willekeurige censuur uitlevert.

Er is in deze film geen enkele scène, geen enkel beeld te noemen, dat strijdig zou zijn met de ‘zedelijkheid’ in de beteekenis van de Nederlandsche wet. Deze film, die een probleem behandelt van sexueele zeden en sexueele moraal, staat - geheel afgezien van haar moreele beteekenis als kunstwerk - in iedere scène ‘zedelijk’ hooger dan de duizende meters film, die dagelijks in alle bioscoopen van Nederland, met toestemming der bioscoopcommissie, worden gedraaid. Deze film kan, kòn dan ook nimmer verboden worden op grond van strijdigheid met de zedelijkheid, maar is verboden omdat naar het oordeel der bioscoopcommissie in de film tot uitdrukking komen zeden, die niet in overeenstemming zijn met de hier heerschende en zelfs niet met de goede zeden. Wat de commissie hieronder verstaat, blijkt uit de motiveering - waarvan ik in het bovengenoemde artikel, terecht, schreef, dat deze ons ‘jammer genoeg’ onthouden was - die intusschen is gepubliceerd en die men aantreft in een blad, dat zich ‘Het Lichtbeeld’ noemt en dat verschijnt ‘onder leiding van D. van Staveren’ - dezelfde Heer van Staveren zonder twijfel, die nog steeds niet gedementeerd heeft, dat hij (voor de film in kwestie gezien te hebben - dus: de voorzitter der centrale keuringscommissie) verklaarde: ‘Bett und Sofa wordt dan ook afgekeurd’. Men moet dus wel bijna aannemen, dat de hier volgende tekst authentiek is:

Allerlei details wijzen inderdaad op verhoudingen, die ingaan tegen de hier heerschende goede zeden. De hoofdtitel, de trillende waterkaraf, het nazoeken op den kalender, de geheele abortus-scène en meer andere. Door coupeeren is deze film naar het oordeel der commissie niet toelaatbaar te maken, omdat alle verhoudingen volkomen in strijd zijn met de Nederlandsche opvattingen omtrent huwelijk en moraal. Dat een jonge man (op grond van woningnood) komt slapen in eenzelfde kamer bij een jong echtpaar, - dat de man op reis gaat, zijn vriend alleen met zijn jonge vrouw achterlaat en hem uitlacht, als hij meent, dat het beter is om ook zoo lang maar weg te gaan, - dat de man, die gewaar wordt, dat zijn ‘vriend’(!) tijdens zijn afwezigheid van de sofa naar het bed bij zijn vrouw is overgestapt (alweder op grond van de woningnood) mir nichts dir nichts in dezelfde kamer op de sofa gaat liggen en aan het over het kamerschut bengelende jasje ziet, hoe de vriend bij zijn vrouw in bed ligt (iets wat naar het oordeel der Commissie zelfs geen dier gelaten zou tolereeren) - dat later de ‘echte’ man weer in bed en de vriend op de sofa terecht komt, - dat de ‘vriend’ den ‘man’ wegstuurt om brood te halen en van deze gelegenheid gebruik maakt om vlug bij de vrouw in bed te kruipen, terwijl de man een verbaasd gezicht zei bij zijn terugkomst, als hij ziet, hoe handig zijn ‘vriend’ hem dit voorrecht heeft afgesnoept, - dat als een vanzelfsprekend iets beschouwd wordt, dat beide mannen hun best doen om de lasten van het vaderschap mis te loopen, - dat de vrouw dan naar een wettelijk ingestelde abortus-inrichting gaat, - dat de vriendschap tusschen beide mannen onder één en ander niet in het minst schijnt te lijden, - dat het overspel en de abortus, die in deze film als vanzelfsprekend worden voorgesteld, bij de Nederlandsche wet strafbaar zijn gesteld...dat alles druischt in tegen wat de Commissie begrijpt onder ‘goede zeden’ en maakt de film als geheel ontoelaatbaar voor publieke vertooning.

Men moet het zwart op wit gedrukt zien om aan de voorstelbaarheid te gelooven, dat ooit een kunstwerk door zulk een stuk humorlooze pornographie zou kunnen worden gecommenteerd. Nooit zoolang hiëroglyphen menschelijke gedachten en gevoelens hebben vertolkt, hebben letterteekens op zulk een onuitsprekelijke wijze de onzegbare armzaligheid eener geestesgesteldheid geopenbaard als de aanhalingsteekens in dit dokument, dat óók niet kan worden gecoupeerd en hier in extenso is afgedrukt om het tevens te onttrekken aan de obscuriteit van het ‘Lichtbeeld’, opdat latere cultuurhistorici het beeld van dezen tijd in het ware licht kunnen zien.

Bestond er ook maar de geringste mogelijkheid dat een aan lager wal geraakt cineast het scenario, dat de bioscoopcommissie van ‘Bett und Sofa’ heeft gemaakt, ooit zou gebruiken, om er een film van te maken, dan zou ik onvoorwaardelijk mijn dogma over de geestelijke vrijheid herzien en terwille van de goede zeden de slechtste dictatuur prefereeren: ik zou die film niet behoeven te zien om de onvoorwaardelijke afkeuring toe te juichen, ja zelfs de volkomen vernietiging, voordat deze ook maar in één showroom zou kunnen worden vertoond om zelfs de mogelijkheid uit te sluiten, dat de leden der bioscoopcommissie aan moreele gevaren zouden kunnen worden blootgesteld.

Wat in Nederland wèl vertoond wordt, schreef ik reeds in bovengenoemd artikel:

‘De Voorzitter van de centrale keuringscommissie,

[p. 22]

die, volgens het koninklijk Besluit van den 22en December 1927 “voor onbepaalde tijd” wordt benoemd, verklaarde: “Bett und Sofa wordt dan ook afgekeurd”, een verklaring, waarvan “Het Volk” (7 Maart '28), dat in dat geval wel goed zal zijn ingelicht, - (eu buitendien is het voorzitterschap der keuringscommissie toch wel een dementi waard) - kan schrijven, dat partijgenoot van Staveren deze verklaring had gegeven - een ontstellende ontdekking noemt “Het Volk” het - op een oogenblik, dat de voorzitter der keuringscommissie de film, die hij zou, of zon laten afkeuren, in het geheel nog niet had gezien!’

Dat een commissie met zulk een discreten voorzitter, een verklaring afgeeft, wat zij onder goede zeden verstaat, is zonder twijfel interessant. Maar nog belangrijker is het, naar aanleiding van dit dokument het volgende te constateeren:

Dat in Nederland een film niet vertoond mag worden, die indruischt tegen wat een commissie onder goede zeden ‘begrijpt’, dat aan volwassen nederlandsche staatsburgers verboden wordt een film te zien, omdat deze niet in overeenstemming is met de goede zeden, die hier (zonden) heerschen. Met de motiveering van dit verbod, kan iedere ‘cultuurfilm’ van volken, die het beschavingspeil eener calvinistische cultuur nog niet hebben bereikt, verboden worden, daar deze immers ook zeden vertoont, die niet de hier heerschende, en dus volgens de bekrompen waan van kleinburgerlijke pharizeërs noodzakelijkerwijze niet de ‘goede zeden’ kunnen zijn.

Wanneer het de bedoeling geweest is van regeering en volksvertegenwoordiging onder het voorwendsel van kinderbescherming een censuur in zake de moraal voor volwassenen in te stellen, dan is te wenschen, dat men de konsekwenties daarvan aanvaardt en onverwijld - met of zonder grondwetsherziening - het geheele geestelijke leven onder censuur stelt, een ‘litteratuurcommissie’ benoemt en wellicht vindt men den Heer van Staveren bereid, zich ook met de verantwoordelijke taak van het voorzitterschap van een dergelijke commissie te belasten, daar zonder twijfel vele boeken te vinden zijn, waarvan de titels reeds zoozeer strijdig zijn met de hier heerschende goede zeden, dat de inhoud niet nader behoeft te worden onderzocht om ze op den Index te plaatsen.

Om bij de aanhangers der democratie geen argwaan en geen oppositie te wekken, zal zulk een wet met succes kunnen worden ingediend met de motiveering, dat het noodzakelijk is minderjarigen te beschermen tegen ‘Schmutz’ en ‘Schund’ in de literatuur.

Het verbod van deze film is eenvoudig een poging om te verhinderen, dat een andere moraal dan die der zoogenaamde, en gecodificeerde, goede zeden, ook hier te lande doordringt.

Het wordt reeds bewezen door het feit, dat strijdig met de hier heerschende goede zeden wordt geacht, dat uit de film op te maken is, dat in Sovjet-Rusland de abortus van bevoegde medische zijde uitgevoerd, toelaatbaar is. De bewering der keuringscommissie, dat de film iets vertoont, wat volgens de nederlandsche wet strafbaar is gesteld, is onjuist. Het is in Nederland niet strafbaar naar een ‘wettelijk ingestelde abortus inrichting’ te gaan, daar deze in Nederland niet bestaat en wat hier te lande strafbaar is, krachtens het meest misdadige artikel van het nederlandsche strafwetboek, behoeft in Rusland niet te gebeuren. Er behoeven dààr geen slachtoffers van, hier heerschende, goede zeden in duivenhokken te worden verduisterd.

De vergelijking met wat in de film gebeurt en wat hier strafbaar is, is dan ook volkomen ontoelaatbaar en bovendien een grove misleiding. Het is een bewuste vervalsching, wanneer de commissie beweert, dat in de film de abortus ‘als vanzelfsprekend’ wordt voorgesteld. Niet de abortus, maar de mogelijkheid van abortus is vanzelfsprekend, en dit is niet hetzelfde, zooals overigens uit de film zelf blijkt, waarin de abortus, al is het dan ook niet op grond van een strafwetsartikel, wordt afgewezen.

A.M.L.

173Filmliga 10, April 1928.