Henrik Scholte
aan
Menno ter Braak

Amsterdam, 6 juli 1925

Amsterdam, 6 Juli '25

 

Chèr Manon,

Er was Zaterdag geen gelegenheid om je officieel uit te noodigen voor een functie in het Bestuur van de Distelvinck. Je begrijpt de reden: nu Campert's plotseling verdwijnen hoe langer hoe meer gevolgen met zich meesleept, hebben Dick, van Wessem en ik besloten om Marsman tot voorzitter van de Distelvinck te benoemen. Misschien hadden we het al eerder moeten doen. Het gemis van een goeden voorzitter werd Zaterdagavond wel duidelijk aangetoond, toen Dick en ik geen van beiden de leiding - en daarmee de verantwoordelijkheid - van den avond op ons wilden nemen en daardoor de boel lieten verloopen, of liever niet voldoende krachtige pogingen aanwendden om de stemming op peil te houden.

Niet alleen de verschuiving der Bestuursfuncties is de oorzaak, dat wij jou om toetreding wilden verzoeken. Ook het werk, dat ik als secretaris op mij genomen heb, is zoo uitgeloopen, dat ik het onmogelijk meer alleen af kan. Wij moeten hier in Amsterdam met zijn drieën zijn om het Distelvinck-organisatiewerk te regelen, we moeten elkaar desnoods dagelijks kunnen spreken en opbellen. Dick en ik zijn daar ten volle van overtuigd en hebben Zondagmorgen de zaak nog in den breede besproken.

Hoewel zich door de op handen zijnde materieele reorganisatie nog niet laat zeggen van welken aard en omvang het Distelvinck-werk zal worden, zouden wij er nu toch reeds zeer door gebaat zijn, wanneer jij als 2e secretaris een deel der werkzaamheden met mij zou willen deelen. Wij regelen dan in September die verdeeling wel.

Ik hoop niet dat je zult weigeren. Tijd zal het je in geen geval veel nemen. Je laadt alleen verantwoordelijkheid op je, die ik niet meer alleen durf blijven dragen. Het ‘Midzomernachtsfeest’ b.v. is er het bewijs van, dat een alleen niet een dergelijk fantastisch feest kan organiseeren. En ik herhaal: door de American-avonden zijn wij drieën, na Jan's afval, practisch gesproken op elkaar aangewezen. Ik verneem hierover wel iets van je.

Wat het ‘Midzomernachtsfeest’ nog betreft, ik durf hierover geen verslag naar de kranten te sturen, zooals eerst het plan was. Als fuifje was het after all niet onaardig, maar de kern van de zaak: het feit, waarom juist de Distelvinck deze fuif moest organiseeren, is toch in 't water gevallen. Wel zou het dunkt mij aardig zijn, wanneer hierover een humoristisch verslag in het vacantie-nummer van P.C. verscheen. De aanwezigheid van 3 redacteuren en 4 oud-redacteuren en een aantal studenten benevens het lidmaatschap van een nog grooter aantal studenten wettigen dat dunkt me volkomen. Wat dunkt jou ervan? Ik heb voor het archief al een korte kroniek gemaakt. Wat er van kwartier tot kwartier al zoo gebeurd is, is werkelijk een historische notitie waard. Bij gelegenheid laat ik je het chronologium wel eens lezen. Acht jij je in staat om erover te schrijven? Doe het. Ik vrees bovendien, dat een eventueele kroniek van Bletz, ondanks de waarschijnlijk au fond onschuldige spot, wel eens minder aangenaam voor de Distelvinck en zijn doel zou kunnen uitvallen.

Op je uitvoerige brief in zake het kranten-plan antwoordde ik je nog niet. Het zou ook een te uitvoerige uiteenzetting worden. We praten over al deze zaken wel, als je met Augustus toch hier komt. Je begrijpt echter dat elke poging tot uitvoering voorlopig van de baan is, nu Jan, de grootste enthousiast, niet meer beschikbaar is.

Saluut dus. Groet de mij bekende broers, neven en nichten te Eibergen. Zelf tot spoedig weerziens,

je

 

Adres tot 13 Juli: van Bleiswijkstraat 133 Den Haag.

 

Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie