D.A.M. Binnendijk
aan
Menno ter Braak [Eibergen]

Zutphen, 21 augustus 1923

Zutfen, 21 Aug's - 1923

Beste Menno,

En ziedaar: ik schrijf. Lang reeds was de pauze tusschen de epistulaire gemeenschap met jou, mijnerzijds; - wellicht was daar zelfs geen begin. Doch hier het einde! - Van wat al moet ik melding maken: van de ontvangst (zeer gewaardeerd) van je belgische kaart (waarvoor bedankt), van de lezing (enthousiast) van je feuilletonnistische reisbeschrijving (bravo! ideale stijl voor dergelijke procedé's, klare samenvatting, geestig, méér nog: van 'n edele ironie), van mijn eigene historische werkzaamheid (zeer sporadisch, zonder gewenschte toewijding), van privaatles aan onze illustere a.s. neef Johnny (ten tweede male gestraald in de eerste klas gym), van een autotocht naar 't gezegend Amsterdam (12 dag lang ademden mijn geschroeide longen de balsemende geuren der metropool en evenzoo lang vingen mijn handen de verlangde ontzetting harer oogen), van mijn ega's geboortedag (werd zij niet mondig; mijn god, hoe heb ik geleden, onmachtig voor 't maatloos bedrijf harer beukende woorden, en boog niet mijn waardeloos hoofd terecht voor haar blakende wilsdrift (en dit: dat ik deze dulden mòest!), van de eindelijke ontvangst van je laatste briefkaart (immers: nog nooit wist een buikige ober van 'n tweegestaltige binnendijk of ook maar van creaturen met pseudonymen of van welken van Roosenburgh ook...), ziedaar. Als ik R. Rolland was, zou ik Colas Breugnon moeten schrijven als afwisseling na een zoo overmatige arbeid. Maar god zegende mij met een andere ziel en ik werd een nietig scribent, en schrijf kwatrijnen.

Maar voor dit geurige bedrijf, voor deze ‘Kler[-]hering sta ik niet lang meer in. Nòg is de ‘groote [-] niet bezonken: alle goden mogen mij bijstaan als de droesem der nachtelijke lichten verebt tot een heimlijke orde, een bescheiden pro-oimion. - Wat, sakkerju, zou ik mij matigen, voor de bezwerende formules van zekeren ter Braak die leutert over ‘vorm’, voor de lispelende reutelingen van een beursch kadaver; god, mijn test is 'n stad en er vaart een nacht doorheen in een gondel met snebben, omhuiverd van den schemerenden slag van de riemen... water en satijn!

Dit zij dan de projectie van een lectuur, bestaande uit de auteurs: Franz Blei, J.W. Pik, Ernst Toller, Sapfo, Eduard Meyer, Alkman, Vorländer, Leo Bloch, Else Lasker-Schüler, Ibycus, Strindberg (Rausch Totentanz), Bierens de Haan, Leonid Andrejef (Gedanke, Duisternis),Mommsen, Propria Cures, etc.

Ik neem afscheid U, mijn verre vriend, ‘van wie 'k liever zag den aanminnigen voetstap, - 't stralend oogdoorschitterd gelaat dan al der - Lydiërs waagnen saam met de volgeruste - strijdbare helden’ (Sapfo).

Dick

 

Zij uw fam. mede van harte gegroet. D.

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie