Ant Faber
aan
Menno ter Braak [Eibergen]

[Usquert], [10 augustus 1932]

Woensdag

 

Lieve Menno

Blij met je brief, die ik vanmorgen nam [?]. Op ‘Helwerd’ is maar één postbestelling.

Ik wist niet, dat een bepaalde stemming zoo goed uit een brief waarneembaar was, tenminste uit deze, mijn brief.

't Is bij mij ook weer aanmerkelijk gebeterd in dit nuchtere land. 't Is ook een gesteldheid, die niet lang vol te houden is.

Je moet niet te veel redeloos aannemen, wat ik zeg, want dan word ik hoe langer hoe zwijgzamer, doodsbenauwd om wat te zeggen.

Ik wil toch probeeren om neer te schrijven, waarom ik vind dat het stuk of Schweitzer relatief meer snert is dan het andere, absoluut overbodig is.

In het A'damsche stuk laat je werkelijk zien de humoristische kant van dat geval, hoe belachelijk alles kan worden of wordt door al die specialistische indeelerij en uitweegerij, terwijl je de waarde van de psychologie + professoren ongemoeid laat, omdat dit niet de bedoeling is.

In het stuk Schweitzer laat je de persoon Schweitzer net niet ongemoeid, laat wat de menschen, het publiek van hem maakt op hemzelf terug vallen en dit is volgens mij geen methode. Hoon wat de menschen van een Schweitzer maken, maar laat hem daar zelf buiten; maar je kan het, zoodra het op godsdienstig gebied valt niet laten en dan wordt het flauw en totaal overbodig. Ik heb er niets op tegen, dat je Schweitzer bestrijdt, en zijn kwaliteiten zeer relatief maakt, maar doe het dan in z'n geheel, eerlijk en niet even zoo'n flauw regeltje (het beginstuk), wat net even verkeerd prikkelt.

Het wordt dan de manier van Theuntje en Toni en dgl. of de manier van J.J.M zelf met z'n inktklad. J.J.M. zelf heeft allang verleerd om ‘waarom’ te zeggen; 't is hem allang afgenomen, en hij gunt het een ander nu ook niet meer. Het goede uit dit panopticum heeft hij heusch wel genegeerd, als te precair voor z'n eigen toestand. Je moet ook vooral oppassen, dat je zulke broekjes niet gaat erkennen. 'k Hoop, dat je me begrijpt.

Het is niet de quaestie, van het reageeren op de buitenwereld met een hoorbaar antwoord. Wij reageeren wel grootendeels gelijk op deze buitenwereld, de manier van uiting is alleen verschillend en ik weet niet welke manier verkieslijker is.

Je stilhouden is tot slot geen sterk standpunt; het komt eenerzijds voort uit een twijfel aan jezelf, aan je eigen waarheid en daartegenover eigenlijk een zekere minachting van die buitenwereld. Je zal zeggen, dat dat niet tegelijkertijd mogelijk is, maar ik constateer het altijd weer bij mezelf, terwijl ik toch weer de buitenwereld niet minacht.

Dat het menschdom je meer apprecieert als je je stilhoudt, dan dat je voor je waarheid uitkomt, is toch geen criterium, pleit alleen tégen het menschdom.

Voor je pedanterie ben ik oòk niet bang, al is die als schijn wel eens aanwezig. Jij bent voor je medemenschen niet gemakkelijk te doorzien, je kan je goed verbergen. Waarom ook niet, maar waarom ook wel? 't Leven is moeilijk, maar toch plezierig.

Ik constateer ondanks de relativiteit telkens met genoegen, dat M.t.B. bestaat, voor mij bestaat, dat ik van hem houd en dat hij van mij houdt. Waarom? 't Kan me eigenlijk geen donder meer schelen. Ik ben er op 't oogenblik zóó rustig van en over.

Of ik zulke periodes van jou zal kunnen verdragen. Ik geloof van wel, als ik het maar begrijp en als jij maar begrijpt, dat zulke periodes ook bij mij kunnen voorkomen en je dat dan ook moet kunnen verdragen.

Ik denk er werkelijk steeds meer over na en voel me steeds ‘gewoner’. Terwijl ik toch het betrekkelijke + het belachelijke ervan blijf zien. Dat is goed, geloof ik.

Ik verheug me op het verblijf in Eibergen; we gaan dan eens echt vacantie houden. 'k Hoop, dat ‘Dumay’ ‘af’ is, dan behoef ik geen wroeging te gevoelen. Het is goed, dat ik deze winter wat dichter bij je zit.

Het is hier een goed land. Vlissingen beviel anders best. We behooren eenigzins tot de gekleurde rassen. Vanmorgen een nieuwe elevator geprobeerd op de boerderij. 'k Ben weer zeer gesteld op oom Mans, de boer. 'k Zal je nog een aangezicht van hier doen toekomen. Vanmiddag naar de Wadden geweest, alwaar gezwommen, of liever modderbaden, gratis eenige kieken verschalkt, als ze goed zijn stuur ik enkele. Verder een debat met m'n neef, de uitvinder van practische zaken; ik zal hem het boek van Doumer aanraden, is wel iets voor hem.

Forum heb ik nog niet gelezen, aangezien mijn Vader het drukwerk niet laat opsturen, vanwege al de Kamerstukken en het onnoemelijk aantal kranten. Misschien krijg ik het aan het eind van deze week.

Verder kreeg ik een brief van het mevrouwtje, dat ongelukkig huwde en waarover ik je eens schreef en nieuwsgierig was de naam te weten.

Een waarschuwing niet roekeloos te huwen enz. Ik schrijf er niet verder over, anders spot ik er mee en dat wil ik niet. 't Kind bedoelt het zoo reuze goed, daar ben ik van overtuigd. Soepbrief anders.

We blijven hier tot Vrijdag. Dan naar Wehe: adres p/a R. Faber. Wehe (Gr.) tot Zondag, dan p/a P.Doornbosch. ‘Meima’ Baflo, tot Dinsdagavond.

Woensdag naar Veendam Ds. C.C. de Kloet. Veendam. Zaterdag 20ste naar Zutfen. Zoo vastgesteld, behoudens veranderingen.

We hebben reuze weer! Ongekend hier. 't Is andere jaren een klimaat voor bontjassen, nu rijd zelfs ik hier zonder jas. Mooi land.

'k Heb me verbaasd, hoe het menschdom pas als het ‘uit’ is, opmerkt hoe mooi de lucht is en het land enz. ‘Wat een aardig kronkelwegje’, terwijl ze om hun eigen woonplaats vast zulke wegjes vinden, maar dan zijn ze ‘gewoon’ want men is niet op reis!

Schrijf je gauw weer? Ik heb hier veel te verduren om m'n ‘vrijerij’, maar 'k was voorbereid. Hier in 't Noorden een middel van bestaan. Ik voel dat ik in achting ben gestegen en aanvaard het. Ze begrijpen het anders nog niet erg goed en ik laat ze maar pluizen en lach me een puist.

Dag hoor!

je Ant

Veel groeten!

 

Wie is Jacob Dam? Ik zal de prospectus aan de Pipa laten lezen. Dag hoor! Veel goeds!

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie