Menno ter Braak
aan
Truida Varangot-ter Braak

Den Haag, 11 november 1935

den Haag, 11 Nov. '35

 

Beste Truida,

Waarschijnlijk heeft Jan Greshoff niet precies overgebracht (en waarschijnlijk ook niet kunnen overbrengen, omdat ik met hem even en passant over dat onderwerp sprak). Waarom ik mij (met Ant) geërgerd heb aan je brief. Het was niet, omdat ik dankbaarheid vraag voor de verdediging van Virginia, want ik zou dat verdedigd hebben al was het van wíe ook. Dat Eddy en Jan daarop invloed uitoefenden, is er bovendien glad naast, want zij oefenden alleen invloed uit op mijn aftreden ook als medewerker, indien Virginia werd geplaatst; als redacteur had ik toen al mijn aanblijven afhankelijk gesteld van de plaatsing.

Maar wat jij schreef, ergerde mij om andere redenen. Je schreef n.l., dat wij maar liever ‘hooghartig moeten toegeven’, of iets dergelijks; d.w.z. gehoor geven aan de onredelijke eischen der Vlamingen, omdat (Victor schrijft het ten overvloede nog eens zelf in zijn brief) het jullie onaangenaam was een ‘afzetgebied’ te verliezen. Afgezien nog van de mogelijkheden van dit afzetgebied voor jullie: ik vind een dergelijke ‘werk’ weinig in overeenstemming met het belang van de questie, waarom het gaat. En dat werk komt n.l. van den auteur van het stuk zelf! Dat was mij toch wel wat al te kras; en dat ik zulks ietwat vreemd vind, is iets anders dan het eischen van dankbaarheid. Jullie hadden op zijn minst kunnen apprecieeren, dat wij Forum lieten springen om Virginia, zou ik zoo zeggen. Dat het afzetgebied daardoor verkleind wordt, geldt dan toch zeker nog meer voor Eddy en mij, dan voor Victor; maar ik vind dat woord ‘afzetgebied’ al walgelijk, vooral van iemand, die nog bewijzen moet, dat hij iets af te zetten heeft. Het al te vroeg marchanderen met de litteratuur is geen prettig verschijnsel; je kunt beter probeeren in de maatschappij een marchandise te bedrijven en het schrijven voor je pleizier reserveeren, dan al tijdschriftpolitiek te drijven voor een afzetgebied, terwijl er n.b. over je eigen werk gevochten wordt. Zelfs al interesseert je dat niet, dan toch moet je, dunkt me aangenaam zijn als een bewijs voor een zekere mate van integriteit in de wereld. Maar het Vlaamsche ‘[x], vertrek ook eens van onzen standpunt’ schijnt jullie ook al bijzonder te imponeeren

Wat het verdomhoekje betreft: een dergelijke bewering is grof onjuist. Dat zij niet bepaald enthousiast zijn over de resultaten, die Victor tot dusverre heeft behaald moet je ons toch ten goede houden; want wij hebben er destijds geen geheim van gemaakt wat wij over je huwelijksprocedure dachten, en ik zelf heb er eenige scherpe woorden bij gebruikt, die V. mij toezegde te zullen logen straffen. Het kan mij niet schelen, als hij dat niet doet, want het gaat mij tenslotte geenszins aan. Ik vind het sympathiek, dat je het geld van tante Anna afschrijft; maar wat staat daar voor positiefs tegenover? Je kunt toch niet serieus bedoelen dat die karweitjes aan het Holl. weekblad een resultaat zijn! Ik zou bovendien niets liever doen dan gelooven, dat Victor zich uit de gewrichten loopt om een baantje te vinden, dat hem in staat stelt geen litteraire politiek over ‘afzetgebieden’ te voeren, maar houd me opnieuw ten goede, ik geloof het niet. Ook zijn zaak, volkomen juist; maar wees dan ook niet verbaasd, dat wij je weinig te schrijven hebben. Het verdomhoekje is gezichtsbedrog; maar ik voel er niets voor om snertbriefjes te schrijven over niets, terwijl ik de vaste overtuiging heb, dat ik me in mijn suppositie over V's gemakzucht destijds niet vergist heb. Hij is al bijzonder gauw tevreden, geloof ik, en dat is ook de reden, waarom ik van hem als schrijver niet meer verwacht, alvorens hij pas ongenadig tot de realiteit is gedwongen, dat hij er zijn litterair amusement bij vergeet. Want ook als auteur maakt hij den indruk van beroemd te willen zijn à la Binnendijk, d.w.z. zonder oeuvre's maar Binnendijk is tenminste zoo verstandig geweest om niet aan de voeten van [triomfale] te gaan zitten en een nuchter baantje te zoeken.

Dit alles zal jullie wel burgermanspraat lijken; maar ik meen, dat ik alleen kan bewijzen hoe ongemotiveerd je verdomhoekje-hypothese is door eerlijk te schrijven wat ik ervan denk. Je kunt me nu wel weer op die hautaine, gelijkhebberige, lichtelijk-pedant en voor alles satisfaite manier door V. laten antwoorden, dat ik me heusch vergis en dat alles in het werk wordt gesteld om de dingen op pooten te zetten; je kunt me ook zelf schrijven, dat ik me niet met jullie aangelegenheden heb te bemoeien; in dat geval heb je het zelf te verantwoorden, dat je verdomhoekje een schijn van waarheid houdt. Ik schrijf je nu openhartig, omdat ik van mijn kant niets wil nalaten om misverstand weg te nemen. Ga je daar niet op in, in vredesnaam; maar als je er op ingaat, kom dan niet weer aan met die werkelijk onnoozele ‘honderden franken’, die aan het Holl. Weekblad worden verdiend, zoolang als het duurt en die V. blijkbaar dienen als kussen, waarop hij verder in Brussel kan blijven slapen (dit laatste figuurlijk, want ik weet zeer goed, dat het hem niet in het echte slapen zit).

Bedank V., ook voor zijn brief. Hij hoeft mij geen excuses aan te bieden, omdat hij mij ook niet gekwetst heeft; geërgerd des te meer, maar die ergernis was ik allang vergeten. Dat hij in zijn naïviteit dacht, dat ik nog op hetzelfde standpunt sta als voor twee jaar, toen wij met de Vlamingen in zee gingen, is ook volkomen juist gedacht; niet wij, maar de Vlamingen hebben zich schuldig gemaakt aan inbreuk op de bepalingen der samenwerking, en daarmee is die samenwerking automatisch (voor mij althans) komen te vervallen. Dikke woorden behoeven daarbij verder niet te worden gebruikt; en zelfs een monsterverband is niet erg, zoolang ieder zijn onafhankelijkheid heeft,

m.h.gr. van ons beiden

 

Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie