Truida Varangot-ter Braak
aan
Menno ter Braak

Woluwe, 14 oktober 1937

Beste Menno,

Dank voor je brief. Ik zal niet verder aandringen, 1e omdat ik me niet meer kan opwinden over de kwestie, ik heb er zooveel over moeten praten en 2e omdat je al evenmin antwoordt op wat ik bedoel als Jan. Je tracht me te overtuigen van Jan's gelijk in feite, wat ik niet heb aangevallen. Wat jou betreft kan het liggen aan mijn gebrekkig uitdrukkingsvermogen en mijn onwil om de feiten die ik het ergst vind, te schrijven. Als we er mondeling nog eens op terugkomen zal ik misschien weer laten verleiden om recht te laten gelden. De slotzin van mijn vorige brief was maar een phrase bij gebrek aan beter. De verhouding Noord-Zuid kan me niet veel schelen maar het is een kwestie van menschelijke waardigheid of moreele moed, als je door de dikte van deze woorden wilt heen zien.

Ik heb Maurice je brief laten lezen. Hij is het niet eens met de rol die jij de critiek toeschrijft en ik geloof dat het voor hem ook waar is dat hij schrijft onafhankelijk van goede of slechte oordelen over vorig werk. Dan vindt hij het ook niet juist dat je het critisch vermogen der Vlamingen afmeet aan de zaak Van der Voorde. Enthousiast zijn ze hier nooit over hem geweest vanwege de humbug in zijn werk. Maar aangezien de ideeën die erin scholen wel eens niet zoo gek waren werd hij bij gebrek aan beter getolereerd. Toen bleek dat deze Maurice's opvatting wat geflatteerd is.

Maar ik moet toch een beetje lachen om de schoolmeesterachtigheid, boven allen twijfel aan jezelf verheven, waarmee je hoopt dat Maurice's nieuwe roman een gunstige uitzondering zal maken op de algemeene daling van het literaire peil in Vlaanderen.

Je meening dat deze generatie Vlamingen geen enkel optimisme wettigt, is heusch een beetje een gevolg van het feit dat je Vlaanderen door een Greshoviaansche bril bekijkt en julie niet veel begrijpen van de gronden van zijn tekorten. Om nog eens te wijzen op het feit dat ik geenszins het gebrek aan gevoel voor maat wil goedpraten, kan ik je zeggen dat ik Maurice eens Gilliams heb hooren inleiden en dat mijn hart in me omdraaide en ik me geneerde voor zijn dochtertje dat naast me zat. (Ik bedoel dat ik me in haar plaats geneerde). Maar daar was Jan niet bij en dat is niet geschreven.

Je hebt niet geantwoord op mijn vraag of je de critieken van Maurice en Marnix Gijsen ooit leest. Als dat wel zoo is en je zegt dat ze critisch van nul en geener waarde zijn dan zal ik dan aannemen omdat je daar beter over kunt oordeelen dan ik, die ze meestal nogal goed vind; maar dat ze uit adoration mutuelle geschreven zijn dat kun je me niet wijsmaken.

Het is jammer dat je het niet de moeite waard vindt voor de Hoogdagen over te komen. Het kan wel een aardig uitstapje worden met Brugge en zoo, maar misschien ken je dat wel. De hoofdzaak is zeker dat je je zoo ver van de Vlamingen af voelt. Of kun je het niet met je geweten overeen brengen je een paar dagen te amuseeren met ‘Untermenschen’?

Jan wordt hier over de kwestie van alle kanten aangevallen. Walschap en Herreman zijn ook in hun pen geklommen naar aanleiding van het conflict. Maurice stelt zijn verder onderzoek uit tot na de Hoogdagen.

Wat de Hoogdagen betreft, nog, jullie zien daarin misschien alleen maar een grenzelooze zelfoverschatting. Ik vind ook dat ze het wat minder internationaal hadden kunnen opzetten maar dergelijke volksmanifestaties liggen nu eenmaal meer in de aard van de Vlamingen, misschien ook wel tengevolge van hun lager levenspeil. Maar ik voel ook iets voor de opmerking van Maurice dat hij zonder dergelijke manifestaties, die ‘het hoogere’ aan het volk brengen, waarschijnlijk nu nog fabrieksarbeider geweest zou zijn.

Met hartelijke groeten ook van Victor en aan Ant

je Truida

 

Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie