Menno ter Braak
aan
E. du Perron

Rotterdam, 10 juni 1931

R'dam 10 Juni '31

Beste Eddy

Als gewoonlijk heb je weer precies de wonde plek van het essay, dat ik je stuurde, aangegeven. (Je hebt er ‘de vinger op gelegd’, zou ik gezegd hebben, als ik je beschadigde duim, waarover ik mij vermaakt heb, geen leedvermaak maar filmvermaak! niet wilde ontzien!) Ik had het mezelf niet zoo gerealiseerd, maar nu je het zegt, moet ik het volkomen toegeven: het ‘bon genre’ is er nog niet juist in gedefinieerd. Het beste bewijs voor mezelf is, dat ik een dag na het versturen van de copie, al ‘aanvullingen’ in mijn hoofd had. Ik zal je raad opvolgen en het ding eenigen tijd laten liggen; vermoedelijk zal ik er wel een paar hoofdstukken aan kunnen passen, die het recht der eenzijdigheid nog nader vastleggen. Het schoone gefluit van Donker heb ik gelezen, met ongeveer dezelfde gevoelens als jij. Hoe fraai weet toch die man zich uit te drukken en hoe schitterend danst hij tusschen de eieren der critische objecten door! Ik kon niet nalaten hem nogmaals een brief te schrijven, ook om hem zijn belachelijke ‘antwoord’ even te verwijten; het helpt weliswaar niet, maar hij mag dan toch nog wel eens iets hooren, dat hem misschien één moment onaangenaam is.

Gedeeltelijk hield ik ook op met schrijven omdat ik plotseling zelf door de lengte van mijn product werd gedegouteerd; waarvoor deze heele betooging, terwijl de Donker's en Coster's (je las toch zeker dat misselijke stuk over ‘Slauerhoff, de bloedbedropene’, een klein, vuil pamfletje?) zich niet laten ontmoedigen en rustig verder ‘objectiveeren’!) Daarom kwam het einde voortijdig, met dien veel te mooien zin op het einde (die er uit gaat!) Ik zal nieuwen moed verzamelen en nieuwe thema's.

Marsman kondigde aan, dat hij een studie over mij ging schrijven. Als belangrijkste datum wil hij daarbij aangeven: ‘Einde 1930. ter Braak leert du Perron kennen’. Hij heeft gelijk, ik heb een bevrijdende invloed van je persoonlijkheid ondergaan, die Marsman zeer terecht ook in mijn stijl en toon ontdekt. De losheid, het lak-hebben aan traditie en gewichtige voosheid, heb ik inderdaad van jou geleerd, al stel ik me voor, dat de bodem rijp was. Nu heet het dus: oppassen, dat ik geen epigoon van je word! Volgens Marsman is daarvan geen sprake, maar ik zelf voel te goed (b.v. door je kantteekening bij die laatste zin!) hoeveel meer losheid en vrijheid je nog op mij voor hebt. Wat Donker aanziet voor luchtig gevlinder (in Voor kleine Parochie) heb ik leeren waardeeren als van oneindig meer beteekenis, als het aardbevinkje, dat ik noodig had, om me van de wankelheid van mijn domineesbodem bewust te worden. Laat ik je dit nu eens openlijk betuigen; ik hoop, dat Marsman het in foro publico duidelijk zal laten uitkomen. Zonder du Perron, zegt Marsman terecht, had ter Braak niet over de ‘gravité’ kunnen schrijven, zooals hij het deed. -

Nog even over de redactie. Wij waren Zondag bij Binnendijk (Marsman, v. Wessem en ik). Binnendijk gaat zich uit ‘de literatuur’ terugtrekken; hij gaf werkelijk allersympathiekste bewijzen van juist begrip t.o.v. zijn positie. Wij projecteerden als nieuwe redactie: Marsman, du Perron, v. Vriesland, v. Wessem, ter Braak. Stelden voorts een voorloopige lijst van medewerkers op. Ik voel momenteel voor het plan; b.v. één jaar maandelijks actief zijn, daarna voor mijn part weer onderduiken. Marsman wil ons beiden een rubriek Panopticum laten schrijven, met polemiek op de nederl. verschijnselen. Ik heb me laten opzweepen, het lokt me wel aan.

Die bundels Tijdsignalen zijn nog erger dan ik dacht. Beestachtig slecht. En die biografische byzonderheden! Om uitvoerig te citeeren in het stuk over Marianne! - Lessen in Charleston is wel aardig, maar vooral sympathiek en m.i. geen specimen van ‘le bon genre’. Het is daarvoor nog te weinig partij, te schilderachtig, te verteederd voor het arme meisje Celly. Maar het smaakt lekker, vind ik, al zit het niet te best in elkaar.

Ik krijg 11 Juli (Zaterdag) vacantie. Zou het je schikken, als wij dan dadelijk voor een weekje naar Gistoux kwamen? Dat komt hier goed uit. Geef anders eens een datum, die jou gelegen komt.

Als je nog meer adviezen vindt voor de positieve verdediging van de eenzijdigheid, houd ik me aanbevolen! Eén van de punten, die ik nog niet aanroerde, is b.v. het onmuzikale van onze houding (of liever: anti-muzikale, de muziek laat eigenlijk geen keuze toe, is niet in staat ‘bon genre’ te worden); verder: de verhouding van de gedemaskeerde schoonheid tot de wijsheid (philosophisch bedoeld). Ja werkelijk, ik ben te vroeg opgehouden! Maar er zal nog wel wat komen!

Een hartelijke hand van je

Menno

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie