E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Bellevue, [8 juli 1933]

Bellevue, 7 Juli 's avonds.

Beste Menno,

Ik moest je nieuwe boek lezen tusschen nòg meer gemoerneuk door als het Carnaval. Ik heb het verslonden, ofschoon ik mijn hoofd vol heb van allerlei materieele ellende; het is dus in ieder geval meeslepend, en dat is werkelijk heel wat. Maar het einde is voor mijn gevoel als het begin: vol met uitstekende gedeelten, maar ook dikwijls een brillant boek. De toon is ‘goed volgehouden’, van begin tot eind; wat voor een boek uitstekend is. Ik voel veel voor je honnête homme, maar hij is mij (misschien door mijn tegenw. levensomstandigheden) te ‘humoristisch’; er is, om met Malraux te spreken, een zoo volslagen afwezigheid van ‘tragiek’ in je wezen of in je boek, dat al je eerlijkheid mij ditmaal een beetje links laat - ik vroeg mij dikwijls af of ik wel behoor tot de vrienden voor wie je het geschreven hebt. Bijv. als ik lezen moet dat het genie zoo'n verdomd dichtbij iets is, en, al is het in een beetje rare vorm, aanwezig kan zijn in een dorpsnotaris, dan is het mij voor het minst of ik je niet versta. Ik verbind het idee ‘genie’ aan Malraux bijv., soms aan Slauerhoff, om er allerlei historische figuren buiten te laten; dat er één notaris bestaan zou die er mee gezegend zou zijn, al is het dan een dorpsnotaris, wil er bij mij niet in (misschien alweer door mijn omstandigheden). - Maar is zooiets voor mij geschreven?

Je titel politicus zonder partij is niet kwaad; maar prediker zonder geloof zou beter zijn. [‘Prediker’ dan zonder ‘pejoratieve’ zin: Coheleth en niet de dominee!] Bep zei dat je boek, voor zoover het haar bekend is (zij is nog niet eens tot de helft) voor vijanden schijnt geschreven. Op menige bladzij lijkt mij dit waar; en zooniet voor ‘vijanden’, dan met een duidelijke houding toch tegenover die specimina van vergeestelijkte menschheid waar Holland rijk in is, met een groote schare van die specimina op den achtergrond. Je richt je tot je vrienden, dat is waar - tenminste, zeer vaak waar - maar die schare ‘mag’ meeluisteren, als zij het niet moet.

Je honnête homme is mij te rustig - ondanks al de avonturen der onrust die hij achter zich heeft -; ik vind hem een zeer geschikt iemand om mee te praten; zoo ongeveer als de vriendschap onder de pratende personages van Huxley zich manifesteert; maar ik heb een vervelende gedachte ‘achter in mijn hoofd’: dat die man nooit, in geen enkele omstandigheid, tot het steenen tijdperk terug zal keeren, dat je ergens ook nog behandelt, dat hij bv. nooit een ander dood zal slaan, d.w.z. altijd zooveel humor zal hebben, dat de hand slaan aan een ander, of aan zichzelf, alleen als embryo van overgeleverd instinct bij hem kan bestaan.

Kritiek heb ik overigens niet. Het kan zijn dat het als boek je beste boek is; maar het Carnaval, met al zijn scepsis, was ‘tragischer’. Ik geloof ook dat de hoofdstukken hier een willekeurige indeeling zijn; behalve misschien in Freud-Nietzsche; dat je veel juister zou doen met de rest in kortere paragrafen in te deelen, om het karakter van invallen en aphorismen, dat het boek heeft en dat er de ‘eigenste’ kant van is, tot volle recht te doen komen.

Ik zou - als ik zelf niet zoo bekneld zat dat het kiespijnmoment voor mijn vlucht van de humor zoowat iedere dag daar is - over dit boek lang en breed met je willen praten. De honnête homme voor mij is bv. oneindig meer Diderot dan Pascal; en dat Poe geen humor zou hebben en bij Goethe en Klages hoort lijkt mij bepaald onwaar; maar dat genie bij dien notaris slaat alles! Als je in Augustus hier komt, en ik leef dan nog (ik bedoel: geestelijk en toch humoristisch) dan moet je het nog maar eens meebrengen, je MS., en wij praten er dan over in den tuin van het hotel, waarvan hierbij een prospectus gaat.

Momenteel help ik Pia met het afleveren van prospectussen in gesloten envelop aan alle concierges van ‘rijkere’ doktoren in het 8e en 16e arrondissement; bij deze warmte is dat - al moet jij van het tegendeel overtuigd zijn - een van àlle humor gespeende bezigheid. Ik denk overigens wel dat het mij een groote kennis zal bij brengen van concierges-kamers (loges, zooals dat heet). - Bep zal je later schrijven, als zij het ms. uit heeft.

Antwoord mij gauw en geloof mij, desnoods humorloos, maar honnêtehommement, je

E.

8 Juli. (Als antwoord).

Gelukkig was deze brief niet weg. Ik zou haast een andere schrijven, nu ik je vragen lees (na uiteenzetting van het geval Bouws), maar dat zou niet alleen oneerlijk, maar overbodig zijn. Dat je boek beter is dan het Carnaval, lijkt mij, afgescheiden van die opmerking over de ‘tragiek’ en als essay-kunst beschouwd, zeker; maar nog véél zekerder dat het boven het peil staat van, etc. Dat je aan dit laatste nog twijfelen zou, is onzin! Ik begrijp volkomen dat je leeg bent, na dit boek; het is zelfs te wenschen dat je het nu een half jaar althans blijft. Maar dat het later door een nog veel sterker, d.w.z. ‘aangrijpender’ boek gevolgd moet worden is voor mij nòg een soortement zekerheid. Je bent nu 31; ik ben benieuwd naar wat je over je humoristische honnête homme zult zeggen als je 35 bent, of 40. Maar dit is geen kritiek. Dat dit boek geschreven moest worden binnen jouw ontwikkeling, is duidelijk; dat jij alleen het in Holland schrijven kon ook. Het eenige wat ik er tegen heb, onder ons gezegd, maar nogmaals: dit is misschien alleen een gevolg van mijn eigen tegenw. toestand, omdat mijn ‘mensch’ nu aan een bad van sociale rotomstandigheden onderworpen wordt - is, dat het een ‘staat’ schijnt te rechtvaardigen die achter ons (of mij?) ligt. Maar als ik je nu eens niet zoo goed kende, wat dan? Dàn misschien accepteerde ik het nu zelfs, even hard als het Carnaval, als het boek van een vriend. Men schrijft voor zijn vrienden nooit zoo zuiver als voor de vrienden die men niet kent, en die door het boek alleen onze vriendschap merken: wij, jij en ik, en Bep, die al oude vrienden zijn, kennen de factoren die onze vriendschap voeden van buiten en gaan dus op de verschillen letten, en worden niet meer zoo verrast. Er is iets erg ondankbaars in het schrijven voor oude vrienden; en au fond is hun kritiek, als ze erg subjectief blijven, niet veel waard. Ik zeg dit alles niet om je het idee te geven dat ik je boek beter vind dan ik eerst weten wou, maar omdat ik het, wat mijn subjectieve oude-vrienden-reactie haast verbergen zou, een uitstekend boek vind, en objectief gesproken je ‘meesterlijkste’. - Herhalingen staan er niet in; behalve in het résumé van je literaire verleden, dat vooral voor lezers van je andere boeken te lang is. Bouws' niet ‘nieuw’ is dus onzin; omdat men van jou verwachten moet wat in jouw lijn ligt al, maar ook zonder dat.

Wat nu dezen Bouws betreft: je hebt mijn brief nu, die ik uit dat Parijsche café schreef, - en hij ook. Ik wou nu maar dat hij mij omgaand zijn gebelgdheid toonde. Ik kan hem dan de conversatie opzeggen zonder jou er ook maar even in te betrekken, en op de kortste manier. Want ik kan den man nu werkelijk niet langer zien; zelfs niet op papier.

Ik zou, als ik jou was, zeker naar Zijlstra gaan en met hem praten, en ronduit. Als Forum nu toch wordt opgedoekt, breng dien braven Fries dan aan het verstand hoe wij den ‘vriend des schrijvers’ precies zien en welke dikke mediocriteit hij vertegenwoordigt. Ik ben in ieder geval erg benieuwd naar het verdere verloop van deze historie. Je kunt er zeker van zijn dat je visie op Bouws van a tot z juist is. Na het briefje aan mij dat ik je doorzond, zal je laatste twijfel toch ook wel verdwenen zijn.

Voor mijn part ontraadt Bouws Zijlstra nu ook La Cond. Humaine. Ook als Meulenhoff (die nog steeds niet geantwoord heeft, maar hij is vermaard om zijn langzaamheid) bij nader inziens niet toehapt, dan nòg zou ik nu haast wenschen dat het met Zijlstra niet doorgaat, gegeven de inmenging van onzen kleinploert. Marsman heeft zich met Bouws geen moment vergist; van den beginne af heeft hij een onstuimige verbazing gemanifesteerd over ons omgaan met ‘dat rund’! [Hij kon toen niet weten dat dit meer een beleediging was van dat diersoort.]

Wat denk je te doen als Zijlstra Forum in '34 opgeeft en Bouws' optreden tusschen hem en jou bekend wordt? (Neem gerust den brief mee dien Bouws mij schreef, als die je van nut kan zijn bij het onderhoud.) Zou je Bouws dan nog tot aan het eind van het jaar vriendschappelijk bejegenen? of dit moeten doen vanwege de Forum-belangen? Zoo ja, dan heb ik ijselijk met je te doen. Maar zie eens of het wèrkelijk moet.

Bep schrijft je nog over het boek. Haar vader komt straks (vanmiddag 5 uur) voor een dag of tien hier. Het zal dus wel eenige dagen duren.

Tant pis voor dat correctorsbaantje. Greshoff kent Nijgh ook. Misschien kan diè vragen. Kan je anders niet ijverig uitkijken naar iets aanverwants?

Hartelijke groeten, ook aan Truida en Ant.

E.

[E.d.P.-d.R.:] Lieve Menno, Ik heb ‘vooruitgewerkt’ voor Vaderland en Locale Pers; je begrijpt dat ik tusschen al die brieven door te afgestompt was om iets te lezen. Ik ben pas 1/2 hoofdstuk verder dan wat ik al kende. 't Spijt me, Bep.

Henri Mayer schreef aan E.: ‘Ik lees met veel plezier jullie brieven in de krant. Hoe krijg je die aardige variatie erin?’ Bij zooiets zou je willen sterven!

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie