Menno ter Braak
aan
E. du Perron

Den Haag, 20 maart 1936

den Haag, 20 Maart '36

Beste Eddy

Je hebt weer een heele tijd niets van me gehoord, behalve uit een paar kranten en (hoop ik) het boekje van Merz, dat ik Henri Mayer dringend bevolen heb je dadelijk na verschijnen te zenden. Schrijf er me je oordeel over; ik zelf heb het nu drie maal gelezen (in manuscript, in proef en als boek), en ik vind het voor een debuut ‘lang niet gepiest’, om je eigen woorden te gebruiken, en nog wat meer ook. De man zelf is trouwens heel erg aardig, wat al blijkt, dat hem door de fa. Querido onlangs ‘tekort aan karakterloosheid’ werd verweten, omdat hij het verdomde opdrachten te schrijven in zijn boek voor kevers als Feuchtwanger en Döblin. Hij had met die heeren niets te maken, zei hij, en zelfs Klausje Mann, die hem nu opeens is gaan vereeren, heeft hij niet met een spreukje willen verblijden.

Maar om op het zwijgen terug te komen: ik heb geen tijd hoegenaamd gehad, het krantenvak was weer eens hondsch. Het maakt me beroerd en onrustig, dat ik niet eens rustig aan mijn boek kan werken; voor eenige concentratie is eenige vrije tijd noodig, en die kon ik eenvoudig niet meer vinden, behalve als ik slaperig was door die rot-comedie. Ik zou met Paschen een paar dagen naar Parijs willen komen, maar dat lukt ook al niet, omdat ik geen cent overhoud vanwege de ‘zware lasten’ en vooral de achterstallige belastingpenningen. Gelukkig kon ik Chiaro een tientje zenden, maar ik heb er het land over, dat ik daarbij 15 × zooveel naar de fiscus moet transporteeren. Enfin, alles kleinigheden vergeleken bij de wereldgeschiedenis, maar het is toch een handicap.

Ik moet je nog antwoorden op je ‘zelfverwijten’ over de onvriendschappelijkheid. Je zult ze overigens al wel weer vergeten hebben, want ze zijn onzin. Ik beschouw het als een eer zoo nu en dan in krantjes als De Standaard te worden belasterd, en een geval als dat van Wijdenes-Gerda heb ik bij volle bewustzijn zelf geriskeerd. Tenslotte kan misverstand, uit zulke dingen voortvloeiend, alleen ten nadeele komen van degenen, die er het misverstand in leggen. Ik vond die historie met Gerda een oogenblik vervelend voor haar, omdat zij nu eenmaal niet in staat is tot begrip, maar au fond raakt het mezelf nauwelijks. Ik heb ook geen moment aan iets onaardigs gedacht, dat zou trouwens de dingen op hun kop zetten.

Je hebt, dunkt me, neiging om de toekomst nu eens heelemaal niet en dan weer plotseling als een dreigende realiteit in je denken te betrekken; heet dat misschien ‘romantisch’? in ieder geval, het valt me in je brieven op, dat je soms in tijden niet over de toekomst schrijft, en dan weer ineens door de obsessie ervan wordt gekweld. Het is natuurlijk niet mogelijk over zulke dingen aan anderen voorschriften te geven, maar ik zou je toch (platonisch) adviseeren: laat je niet door een toekomstig hongerlijden obsedeeren; er is over vijf jaar misschien een opleving in de economie, die het veel gemakkelijker maakt om ergens in te komen, en we kunnen ook allemaal vanuit het geremilitariseerde Rijnland gegast zijn. Dat laatste idee is mij langzamerhand zoo vertrouwd geworden, dat ik er soms zelfs van schrik (want door die vertrouwdheid wordt het toch weer op een ander plan onwezenlijk). Vooral als ik mijn verzekeringspremie betaal, heb ik altijd het gevoel, dat dit geld weggegooid is en dat assurantiemaatschappijen over twintig jaar onder het puin moeten worden opgegraven. Dit pessimisme heeft natuurlijk weer een goedkoop optimisme tot achtergrond (‘het zal dus wel anders loopen’), maar het bestaat. De nazi's acht ik tot alles in staat, ook tot uitrooking van Europa. Het relativeert alle toekomstzorgen, zelfs de tamelijk directe; alleen die van een half jaar blijven precies wat ze zijn.

Nu ik je brief herlas, zie ik met erge schrik, dat ik vergeten heb Bep One of our Conquerors te zenden! vergeving!! Het boek gaat vandaag nog weg.

Ik heb Zondag met Romein vergaderd. Van dat tijdschriftplan komt misschien iets, maar het interesseert mij alleen ‘macchiavellistisch’. De naiëveteiten van geleerden als Romein's medewerker Pos (een philosoof van het vak) loopen zoo in de gaten, dat het niet mogelijk is voor zooiets werkelijk warm te loopen. Deze Pos interesseert mij eigenlijk alleen als ‘object’; hij is van gereformeerden huize en heeft daar o.a. de boord nog van overgehouden, maar getrouwd met een Algerijnsche Française! Zou daaruit misschien zijn heele philosophie te verklaren zijn? Romein zelf is erg geschikt, zijn vrouw is, geloof ik, nog aardiger, en misschien ook de intelligentste van de twee.

De historie met ‘Cor’ is ditmaal goed, hoewel komisch, verloopen. Hij is nu gaan adverteeren: ‘Iedere intellectueele schouwburgbezoeker moet Nap. Unique gaan zien en oordeele zelf!’ (Een humoristisch abonné schreef een briefje aan Schilt, of het dan niet eenvoudiger, minder kostbaar en minder tijdroovend was om voortaan i.p.v. ter Braak een intellectueel naar den Schouwburg te zenden.) Daarna heeft Cor uitgevonden om Madame Mère, oftewel Caroline van Dommelen, voor de voorstelling te laten optreden als ‘inleidster’ met de woorden (o.m.): ‘Laat ze maar schrijven! het stuk is goed!’ Deze kleine comedie is als zeer ondergeschikte passage in een roman ook lang niet kwaad.

Verder is hier alles bij het oude; er was vandaag een lentegolf van de heerlijkste soort.

veel hart. groeten onder ons vieren

en een hand van je

Menno

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie