J. Greshoff
aan
Menno ter Braak

26 oktober 1931

Maandag 26 Oct '31

 

B.T.B.

Ik heb je briefje nog eens nagelezen. In de eerste plaats hart. dank voor je vriendelijke woorden aan het adres van de Voorjaarsuitverkoop. Eddy heeft mij eenige nuttige aanwijzingen gegeven. En ik hoop er, voor verschijning in Forum, nog wel het een en ander aan te kunnen verbeteren.

Om nog even op die bête-heid terug te komen. De menschen zeggen wel eens, in een roman moet je alléén het essentieele van je personen samengevat weergeven. Goed. Maar dan krijg je chemisch samengestelde figuren. Die ‘bêteheid’, dat banale, niet-essentieele, ongeestelijke (hoe je het noemen wilt) is noodig om die figuren geloofwaardig te maken. Wij, bête lezers, hebben die bêteheid noodig om met die figuren in innig contact te komen. Alleen door dat al te menschelijke worden de figuren accescibel voor ons. Couperus wist dat zoo goed!

Verder kan ik mededeelen, dat een Fransch meisje dat mijn kinderen opvoedt, je boek aan het lezen is en er wèg van is. Ze kan er niet van ophouden en zegt: ‘C'est angoissant’. Ze is intelligent (studeert kunstgesch.) en is 20 jaar. Zoo'n feit (n.l. dat zij letterlijk gefascineerd wordt door je boek) is voor een auteur van meer belang dan de quasi litteratuurprofessoriale lulkoek van een Helman. Daarom stel ik je ervan in kennis.

Eddy komt Donderdag hier op doorreis van Parijs. Ik stuurde hem een 6tal verzen nog, eventueel voor F. III, maar ik weet nog niet of ze hem bevallen.

Nu, mijn waarde, tot ziens. Dat zal wel lang duren. Want in Nederland kom ik maar héél zelden.

Met vriendsch. gr.

tt. Gr.

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie