J. Greshoff
aan
Menno ter Braak

17 februari 1933

Beste Menno,

Gisteren ben ik uit Parijs teruggekeerd. Eddy was vooral in het laatst nog al opgewekt. We hebben nog een avond over Panopticum gesproken, maar het is met de beste wil ter wereld niet mogelijk om hem een ander standpunt dan het zijne te doen begrijpen, vooral te doen accepteeren. Overigens vol vuur. Hij las mij een groot deel van zijn stuk over de comedianten voor. Er is wel iets tegen in te brengen, maar welk een vuur en welk een élan. Het is een excellent stuk!

Thuiskomende urenlange telefoondiscussies met Maurice R. over mijn stuk in DGW betreffende de hulde aan K. v/d W. ZEd. is een brave jongen, maar lichtelijk maniak en zonder eenig begrip voor verhoudingen. Nebenbei: een klein strebertje! Of liever: een vereerder van de gearriveerden.

Alles wat ik hoor over het stukje in de Stem doet mij vermoeden (meer dan vermoeden kàn het niet zijn), dat de schrijver Dop Bles heet. Ha! Roept Borel eindelijk een wreker van de verdrukte d.i. van míjn, Borel's, onschuld! Ook niet leuk als de Borellen je bij gaan vallen. Wat een machteloos, knoeierig geürm! Eigenlijk zou men nooit meer moeten polemiseeren, dan met absoluut ebenbürtigen en al die drekschedels (zou J.v.N. zeggen) rustig in hun eigen vuil laten stikken. Ik heb altijd het gevoel of men zich verlaagt door aan dat vee een woord zelfs ter loops te wijden.

Ik heb veel te doen, veel te veel naar mijn zin. Dus breek ik hier af. Laat bij gelegenheid nog eens iets van je hooren.

Met hartelijke groeten van Aty, een stevige hand, geheel je

Jan

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie