Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, 18 december 1938

Den Haag, 18 Dec. '38

 

Beste Jan

Ik haast me je te berichten, dat ik in overleg met Nike het geld gelijk verdeeld heb tusschen Salden en Merz. Inderdaad is je veronderstelling, dat Merz zich in het algemeen gemakkelijker aanpast en er zich door slaat, juist, maar hij is er momenteel financieel veel beroerder aan toe dan Salden, die tenminste iets verdienen kan door boekbanden en een prijs gewonnen heeft. Deze verdeeling leek ons dus beide heel geschikt. Je had het gezicht van Salden moeten zien, toen ik hem die chêques namens ‘quelqu'un qui déteste le régime Hitlerien et admire les esprits indépendents’ ter hand stelde! Zoo'n gezicht zou je idee al ruimschoots beloonen. Het geld, het naakte feit van een chêque, is voor die menschen langzamerhand met heel andere (en volstrekt niet alleen ‘materieele’) associaties verbonden geraakt dan voor ons. - Van Merz een hartelijke dankbrief. Hij schijnt zeer melancholiek door de Jodenbarbarie in Duitschland: ‘bei uns’, ook dit!

Het spontane idee van de ‘jongelui’ om dat boekje te maken, was alleraardigst. Vooral het stuk van Gomperts is bepaald excellent, maar er staan verschillende heel goede dingen in, die eenige hoop geven voor een niet compleet fascistische toekomst in Nederland. Het gebaar is echter hoofdzaak, en voor jou wel bijzonder vleiend. Hoeveel schrijvers hebben dit contact met jongeren? Zie je heele generatie vrijwel...

Onze houtsnede was natuurlijk een ‘aardigheidje’, meer niet, maar tevens symbolische uitdrukking van wat zoo velen van je vrienden voelen. De appreciatie van de asthetische qualiteit loopt nog al uiteen; ik vind het geheel eigenlijk wel aardig. Hoofdzaak is, ook hier, de intentie.

Ik maak uit je brief op, dat jullie plan om hier te komen niet doorgaat. Houd het dan in gedachten voor een volgende keer. Wij zijn wel eens meer een paar dagen van huis. - Wij waren nog niet bij Paerels, aangezien Ant ziek was (influenza) en nu weer herstellende is, maar nog niet buiten komt.

Het is hier stevig koud, 10° Celsius. Zeer ongewoon, na al die slappe maanden, maar niet onprettig, als het niet te lang duurt.

Ik wilde voor Febr. hetzij over Perk, hetzij over de brieven van Burckhardt schrijven, die ik met ontzaglijk pleizier zit te lezen in een heerlijk uitgaafje (nog wel ‘rijksduitsch’, maar gelukkig geen spoor van Adolf). Het boekje van Erens bereikte mij niet; als het je iets lijkt voor zulk een kroniek, dan wil ik het graag even ter inzage hebben.

Coclico lijdt aan een eigenaardig kwaaltje, waarschijnlijk specifiek ‘angorisch’: de uitwerpselen blijven in zijn broek hangen. Een min smakelijk tafereel soms.

Tot nader.

Veel hartelijks ook van Ant en voor Aty

je M.

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie