J. Greshoff
aan
Menno ter Braak

[Kaapstad], 11 december 1939

Dit is brief nummer XI-elf

verzonden: elf December '39

maandag om 5 u. n.m.

I6 Nov
II8
III11
IV14
V20
VI23
VII27
VIII28
IX2 Dec.
X6

geschreven Zondag 10 dec

 

Beste Menno,

Deze week heeft de Oranje op weg naar Indië ons een beetje post gebracht, vooral drukwerk: Marianne's, Canards, en ook twee stukken van je over Coornhert en Fernand Lot.

Verder een allergezelligste en alleraardigste brief van Adriaan, gelukkig nu volkomen ‘gewoon’, niet zoo opgeschroefd als in de laatste tijd maar al te dikwijls het geval was. Ik ben nog heel veel wachtende om te beginnen natuurlijk de brieven welke je mij nà 19 October geschreven hebt. Daarvan is er nog niet één aangekomen en ik ben wel een bang dat je handschrift onoverkomelijke bezwaren oplevert voor de censor. Het zou dus wel groote aanbeveling verdienen wanneer je voortaan tikte. Verder van Rantwijk, die mij nog héél veel mede te deelen heeft en wiens missieven ook niet door komen. Het Novembernummer van GN heb ik goddank ook met de Oranje bekomen. Niet onaardig, alleen had ik dat overigens voortreffelijke stuk van Simon tegen Buning liever als Commentaar gezien, achteraan en met de kleine letter. Ik weet absoluut niet of Rantwijk mijn twee bijdragen, in dicht en ondicht wel ontvangen heeft! Van hem hoorde ik zeker in zes weken niets! En dan is hij zelf nog wel postman! Van Simon verwacht ik ook antwoord, alsmede van Gerard van Eckeren.

Van Han Nijkerk ontvingen we een brief die er maar 20 dagen over gedaan had. Sommige doen er zes weken over! Het is buitengewoon moeilijk briefwisselen, wanneer men zoo in het wilde weg schrijft, zonder te weten of en wanneer de berichten aan zullen komen en zonder zelf berichten te ontvangen! Ik houd er echter aan vast je op zijn minst éénmaal per week een levensteeken te doen toekomen. Een deel daarvan zal je toch wel bereiken, zij het dan wat later dan noodig is.

De post bracht mij verder nog een briefje, waar ik mij even krachtig aan geërgerd heb! Voor ik wegging naar hier deelde ik Braat mede, dat ik in verband daarmede mijn redacteurschap v.K. K.K. neerlei. Hij antwoordde mij, dat hij dat niet aardig en niet prettig vond en dat ik best van uit de verte van dienst kon zijn en dat hij graag mijn naam er op zou houden, etc. etc; zoodat ik antwoordde: mij een biet ga gerust je gang en laat mijn naam staan. Nij krijg ik plotseling een brief van ZEd dat hij mijn naam geschrapt heeft en die van Victor E. van Vriesland daarvoor in de plaats stelde. Wat is het toch moeilijk om eenvoudig behoorlijk te zijn! Nu ik, uitsluitend om hem een plezier te doen en voor zijn aandrang zwichtend, in de redactie bleef, had hij mij daarin behooren te handhavan. Niet waar? Of hij had mij toen ik het voorstelde en verzocht, in April '39, moet laten gaan; òf mij dan ook hardnekkig in de redactie houden. Bovendien stel men in dat geval de betrokkene toch niet voor een voldongen feit!!!! Hij had kunnen schrijven: bij nader inzien blijkt het in het belang van het tijdschrift etc, zou jij nu je verzoek om ontslag van April niet willen herhalen? Dan had ik natuurlijk gezegd met alle liefde en we zouden fatsoenlijk en loyaal uit elkaar gegaan zijn. Ik antwoordde nu natuurlijk, dat ik het allang goed vind en dat ze kunnen ontslaan en aanstellen wie ze willen. Mij ligt aan die KKK niets, maar alles aan een redelijke behandeling onder kameraden.

Nieuws is er ditmaal al heel weinig. Ik heb vrijwel den geheelen week thuis gezeten, gedikteerd en gelezen. Iets van eenig belang voor mezelf geschreven heb ik niet. Ik was op een kalme manier landerig. Er heerscht hier een echte groote-vacantiestemming. Alle scholen zijn gesloten, een ieder maakt zich tot reizen op. Ik ben wel erg blij, dat van Wijk niet op reis gaat, want dan zou ik hier geheel zonder eenig vertier zitten! Er is toch wèl eenige verandering in mijn staat en houding gekomen. Na de onrust en opstandigheid van de eerste maanden, komt er nu, vooral ook door de schaarsche verbindingen, een soort matte berusting over me. Zooiets van: de aardigheid is er nu toch eenmaal af en er valt toch niets aan te doen; dus nu maar afwachten. En intusschen lees ik maar. Ik heb nu een Rikkevlaag.

De Zeven Tuinen heb ik nu, Zin en Tegenzin van Dick Binnendijk nog niet, evenmin als het boek van Adriaan en wat er dit najaar nieuwverschenen is van Vestdijk. Wel weer de herdruk van de Waterman, die er prettig uitziet en de nieuwe Pascoaes. Ook de familie Roothoofd, wat een naam! heb ik in mijn bezit. Van de nieuwe uitgaven van Stols nog niets. Wanneer verschijnt dat boekje van jou bij Veen, over Vestdijk als ik het wel heb??? Steenen voor Brood schijnt uit te zijn; maar ik heb mijn exx. nog niet. Over enkele dagen wordt ik 51. Verleden jaar omgeven door al mijn vrienden zij het dan schriftelijk. Nu van god en alle menschen verlaten, zij het dan door overmacht! Voeg daarbij de matelooze ellende over de vuiligheid der moskovieten ten opzichte van Finland, de stompzinnige pretenties der moffen t.o. van ons en je kunt uitrekenen hoeveel dit leven mij nog waard is!

Misschien dat er morgen iets komt: tot morgen!

 

11/12/39

 

Neen!

Heel veel liefs

van ons allen voor jullie beiden

steeds

je Jan

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie