J. Greshoff
aan
Menno ter Braak

[Kaapstad], 4 maart 1940

Dit is brief nummer drie-en-dertig

No: 33

Verzonden 4 Maart '40

 

3 Maart '40

 

Beste Menno,

Je zult wel hebben moeten grimlachen om mijn plotselinge nijdigheid op Zijlstra! Ik ook achteraf. Maar ik heb zoo de pest aan die kerel, dat ik alles waar hij ook maar van verre of nabij bij betrokken is, op zijn schuldenrekening schrijf. En waarom ik zoo de pest aan die man heb?? Dat kan ik je wel zeggen. Omdat ik, als gewoonlijk, hèm de zondebok maak voor mijn eigen gebrek aan menschenkennis. Er was namelijk een tijd, dat Zijlstra mij achternaliep, hartelijke brieven schreef, raad vroeg etc etc. Ik was zoo naïf, dat voor zoete koek op te nemen en voor persoonlijke sympathie aan te zien. Maar toen, door mijn tusschenkomst, de zoo sterkgewenschte relatie met Van Schendel tot stand gekomen was en er niet veel meer van mij te verwachten viel, verschrompelde ook tegelijkertijd volkomen de hartelijkheid en de belangstelling van Zijlstra. En toen ik hem wat later eens ontmoette, deed hij net of ik een vage heer was, waar hij weleens over had vernomen, maar toch verder niet kende! Precies zoo handelde de Boucher! Er was een periode, dat er geen goud zoo goed was als ondergeteekende, die adviezen en introducties gaf. Maar plotseling, mijn diensten niet meer onontbeerlijk zijnde, werd ik een willekeurige meneer. Querido dito, dito. De twee éénige uitgevers die mij altijd kameraadschappelijk behandeld hebben, gehéél afgescheiden van diensten of géén diensten, dus gewoon van man tot man, zijn Bob van Kampen en de jonge Meulenhoff. Sander als jeugdvriend geheel buiten de uitgeverij om, blijft hier buiten bespreking. Nu vind ik het héél prettig iemand van dienst te zijn en ook om zoo'n beetje bemiddelaartje te spelen. Maar ik word werkelijk helsch, wanneer iemand dan daarna doet alsof hij me nauwelijks kent. Vandaar mijn ingebrande pest aan Zijlstra. Ik had natuurlijk moeten weten, vooraf, dat kooplui er een speciaal soort koopmansvrindschap op na houden, welke in een direct verband met de daaruit voortvloeiende resultaten staat. Maar ik ben zoo stom om er toch telkens weer in te loopen en te denken dat al die vriendelijkheid voor mij persoonlijk en niet voor mijn ‘relaties’ bestemd is! En wanneer de omstandigheden mij dan een juister kijk op de werkelijkheid geven, maak ik mij ten onrechte boos op de kooplui, die ten slotte terecht als kooplui handelen, in plaats van op mezelf, die uit ijdelheid, verblind was. Nu begrijp je mijn afkeer van Zijlstra en geestverwanten.

Door de grondige herziening van Lyriek III & IV, waarover ik je schreef, heb ik natuurlijk vrijwel de geheele moderne poëzie nog weer eens door genomen. Er zijn tallooze mooie gedichten bij, waar ik alle deugden van erken; maar als je mij nu vraagt wie me nu, buiten alle vakwaardeering en alle verstandelijke erkenning om, het mééste dòèt, dan kom ik steeds op Jacques Bloem terug. Dit houdt geen enkele waarde bepaling in; ik stel alleen het feit vast, dat vooral de twee latere bundels van Jacques ook bij herhaaldelijke lezing niets verloren hebben van hun vermogen mij diep te pakken. Er is er niet één, hoe hoog ik hem overigens stel, die zoo'n macht over mij heeft. Mijn twee persoonlijke dichters zijn, (mijn huis- en hartpoëeten): Verlaine en Bloem. Het was overigens nog een héél werk, omdat je ook zooveel moet lezen, dat je ten slotte niet opneemt. De verzameling moest nl met eenige ‘jongeren’ uitgebreid worden. Gezegde jongeren moesten echter toch reeds min of meer ‘aanvaard’ zijn, hun plaatsje gekregen hebben, anders weten de schoolmeesters er héélemaal geen raad mede! Een zekere bekendheid was dus vereischte. Met Lehmann en Vasalis en Gomperts mocht ik dus niet aankomen! Verder heb ik vroeger reeds zooveel last gehad van de onzedelijkheid, dat ik als een gereformeerde ouderling aan het speuren naar naakt, minnespel, zwoeligheden en handtastelijkheid ben gegaan. Ik was zeer streng!!! Vooral omdat overleg met mijn frik-medewerker onmogelijk is en ik geen verrassingen wenschte. Vooral bij een Slau bijvoorbeeld, moeten tal van eersterangs gedichten overgeslagen worden, omdat er aanduidingen, toespelingen, ja zelfs open woorden in voorkwamen, welke niet met de geestelijke herbewapening stroken. Het is bedonderd werken, wanneer je telkens gedwongen wordt een minder gedicht te kiezen, omdat het betere iets bevat wat ‘niet door de schoolbeugel kan’. Sommige leeraren, de beste, maken zich geen zorg over een erotische wending. En terecht. Op het gym worden toch ook alle klassieke vrijheden binnen gelaten. Maar er zijn er toch vele, de meerderheid, die zelfs tegen het wóórd ‘naakt’, ook als het niet in verband staat met het menschelijk lichaam, bezwaar hebben. Denk niet dat ik overdrijf. Ik praat uit ERVARING!!!!

Maar het werk is nu, naar ik geloof behoorlijk, àf. Aty zit de laatste stukken over te tikken. Nu nog de Fransche Moralisten, welke als een molensteen op mijn ziel drukken! O, wat is aangenomen werk toch ellendig!!! Het feit dat ik het doen moet, verlamt mij oogenblikkelijk en werk, dat ik vrij wellicht met het grootste plezier en vlot voltooid zou hebben, kost mij, zoodra het gedwongen is, bloed en zweet.

Gisteren kwamen er eenige kisten boeken bij de HAUM binnen, doch er was weinig voor mij bij. Ze zijn nog niet alle ontpakt. Tot not toe kreeg ik alléén Het Lees gezelschap van Diepenbeek. Ook hierin nog niet het boekje van Adriaan, waar ik zoo langzamerhand over ga malen! Het is ook zoo wonderlijk, dat zooiets zoomaar ineens vervluchtigt. Ik ben ook zoo benieuwd naar de bundel van Pieter Nicolaas, het slachtoffer van het gekuip der kampherbroeken.

Zaterdag, dwz gisteren, was ik weer bij mijn hübsch-zwaarlijvig doktertje. Hij was boos, omdat mijn bloeddruk in stede van gerezen, nog gedaald was! Nu ònder 90. En hij verhoogde de dosis benzedrine van 3 tot 5 tabletten. Aangezien deze een onplezierige werking uitoefenen, bevalt mij dat maar matig. Als het maar helpt. Hij heeft nu uitgemaakt, dat die verlaagde bloeddruk het gevolg is van een gebrek aan adrenaline in het organisme, dit weer een gevolg van de slechte werking der bijnieren, en dit ten slotte weer een gevolg van de chronische pyeliet waar ik aan geleden heb. Of dit alles waar is, weet ik absoluut niet. Die heeren medici kunnen mij natuurlijk alles wijs maken. Het klinkt plausibel. Dat is het éénige!!!! Met dat al ben ik in een staat van algeheele minderwaardigheid. Ik ben de Absolute Vaatdoek, heb nergens plezier in en verlies wat me nooit overkomen is, mijn lust in zwammen en kletsen. Ja zelfs de bezigheden waartoe de natuur ons aanspoort, in weerwil van de verdachtmakingen des christendoms, hebben iets van hun aantrekkingskracht ingeboet, zodat ik mij somwijlen een oudman gevoel, die nog slechts van de herdenking leeft. Ik troost mij met de verzekering van mijn dokter, dat hijzèlf ook zoo platgeslagen geweest is en er dank zij benzedrine weer gehéél en blijvend bovenop kwam. Deze dokter is een van de aardigste en innemendste soorten jood, mij bekend: rustig, vol humor en gehéél bij zijn werk. Ik nam expres een joodsche dokter omdat ik daar in het algemeen nogal veel fidutie in heb en ook omdat ik het mijn plicht vind in een land met antisemitisme besmet, gelijk dit, zooveel mogelijk met joden te verkeeren en joden te bevoordeelen. Ik heb mij in mijn reeds lange leven nooit over mijn omgang met joden te beklagen gehad. Integendeel ik heb veel goeds en vriendelijks ondervonden en ze zijn in het algemeen bereid om voor een zaak welke hun ter harte gaat, offers te brengen. Ik denk maar aan Nijkerk, wat die al niet wèggegeven heeft van zijn leven!

Ik hoor van Sander, dat hij in het voorjaar een boek van Simon over Verwey en één van Eddy over een volkomen nieuw onderwerp, Multatuli, uitgeeft. Ik schiet slecht op met het persklaar maken van de twee boeken, welke ik graag zou zien verschijnen: ‘Rariteiten’ en ‘Een Boek over het Boek’, omdat Aty zich al blauw schrijft en tikt en ik niemand anders kan vinden die tegen een betaalbare prijs Nederlandsch tikwerk op zich kan nemen. Gerrit Bakker helpt mij nu. Ik vind dat zeer vriendelijk; maar het bezwaart mij, omdat hij de geheele dag druk werk in de boekhandel heeft en hij zijn avonden dan beter aan lectuur of ontspanning kan besteden.

Heb ik je al eens iets geschreven over de tijdschrift plannen alhier? Ik zal je er eens een overzicht van geven. Een jaar of zes geleden bestond er hier een twee-maandelijksch tijdschrift: De Nieuwe Brandwacht, uitgave van De Bussy, dat er niet slecht uitzag, maar zonder kennis van zaken en zonder kritiesche zin geredigeerd. Het bestond drie jaren en eindigde met een geweldig deficit, in weerwil van de vele inteekenaren. Oorzaak: redactie en medewerkers stelden zulke exorbitante eischen, dat het niet mogelijk was daaraan te voldoen; maar bovendien betaalden van de ongeveer tweeduizend inschrijvers er maar een vijfhonderd hun abonnementsgelden!!!! Hier heb je nu precies de twee moeilijkheden: gebrek aan offervaardigheid en wanbetaling. Later is opgericht ‘Ons Eigen Boek’, gedoeld als kritisch-voorlichtend <orgaan>. Maar nadat twee der oprichters er uit gegaan waren, werd het door François Malherbe tot een blaadje vrijwel uitsluitend voor schoolmeesters gemaakt. Het bloeit en gaat nog steeds vooruit, maar eenige beteekenis is er niet aan te hechten. Toen ik hier de toestand van nabij bekeken en overwogen had, kwam ik tot de slotsom, dat een klein strijdbaar tijdschrift, maar dat werkelijk gehéél onafhankelijk zou zijn, méér dan noodig was, om de aanmatiging en het overwicht van eenige professorale beunhazen te breken. Van Wijk Louw en ik gingen op inlichtingen uit en maakten berekeningen. Daarbij bleek mij, hoezeer een dergelijke onderneming belemmerd wordt door de belachelijk hooge drukkerstariefprijzen.

Een kleine drukkerij op het platteland (we waren te Paarl en te Stellenbosch) die maar héél matig werk levert, vraagt prijzen, tweemaal zoo hoog als Enschedé!!! Het was dus onmogelijk een onderneminkje hoe bescheiden ook, uit eigen zak te betalen. Van Wijk Louw stelde zich toen in verbinding met De Nationale Pers, die ook al zijn boeken op één na heeft uitgegeven. Hierdoor kwam er een wending in de zaak en een verandering in de opzet. Het werd de richting van een tijdschrift als ‘De Gids’ uitgedreven, waar òns iets als De Vrije Bladen uit de éérste jaren voor de geest stond. Er moesten gewichtige conferenties gehouden worden, waarbij het aantal hoogleeraren zich met den dag uitbreidde. Men sprak zelfs van een redactie van vijftien leden! Om toch maar vooral alle universiteiten daarin te kunnen vertegenwoordigen en vooral niemand te kwetsen of voorbij te gaan. Dit plan is door Van Wijk Louw, die niets, maar dan ook nièts, van al die quasihooggeleerde kul moet hebben, bijtijds en op een handige wijze, in overleg met mij, getorpedeert. Ik heb, toen men dacht dat alles verloren was, de zaak over een andere boeg gegooid. Er bestaat hier een door van Wijk Louw opgerichte, tamelijk bloeiende vereeniging ‘Het Vrije Boek’, die ten doel heeft boeken, oorspronkelijk en vertaald, waar de uitgevers, die hier al net zoo bot zijn als bij ons, niet aandurven, toch uit te geven. En daarbij de typografie zoo goed mogelijk te verzorgen. De Halve Kring, Van Wijk Louw's beste bundel (heb je die ontvangen????) is bv een uitgave van Het Vrije Boek. En ook ‘Zij komt met de Sikkelmaan’ door Hetty Smit. Deze beide boeken bewezen overigens weereens de lafheid en de botheid van de uitgevers, want van de eerste werden 1500 exx verkocht, wat véél is voor een bundel niet gemakkelijke poëzie en van die roman van Hetty Smit verschenen drie flinke drukken. Tusschen twee haakjes: 1500 exx van zoo'n bundel op een bevolking van één miljoen Afrikaans sprekenden, waarvan een belangrijk deel boerenbevolking, is héél véél, voor acht miljoen hollanders komt men dan tot TWAALFDUIZEND exx!!! Hoeveel zijn er van Het Verlangen van Jacques verkocht???? Vijfhonderd in vijftien jaar?????

Ik kom weer op mijn verhaal terug. De vereeniging Het Vrije Boek telt ongeveer 500 leden. Nu is de bedoeling hun in het vervolg niet meer drie dikke of betrekkelijk dikke boeken per jaar te geven, doch een reeks brochures, ongeveer zooals de tegenwoordige Vrije Bladen. Namelijk acht per jaar. En hiermede heeft het tijdschrift vraagstuk dan een practische oplossing gekregen. Opgericht wordt, met de bestaande leden als eerste abonné's: ‘Het Vrije Boek’, een reeks Afrikaansche Geschriften, onder redactie van N.P. van Wijk Louw, W.E.G. Louw en J. du Plassis Scholtz. De jaargang bestaat uit acht nummers gemiddeld van DRIE vel, 48 bld. Men brengt dan zes nummers welke ieder één bijdrage bevatten: gedichten, essays, novellen, eenacters, cultuurhistorische studiën, litteraire documenten. En twee nummers met verschillende bijdragen, bij voorkeur aan een min of meer actueel onderwerp gewijd: of om een bepaalde figuur of een bepaald vraagstuk gegroepeerd. De zes nummers zijn ook los verkrijgbaar, de twee discussienummers alléén voor abonné's. Er zijn nu op deze basis twee uitgevers, welke de uitgave gaarne willen ondernemen: De Nationale Pers en de H.A.U.M. (De Bussy); maar de kansen dat de eerste het krijgt zijn het grootste. Publiceer dit alles nog NIET!!!! Zoodra alles definitief zijn beslag gekregen heeft, geef ik je een volledig bericht, ook met opgave van de inhoud der eerste nummers. Publicatie vóór alles definitief geregeld en contractueel vastgelegd is, kan schaden. We hebben texten voor ongeveer een twintigtal nummers voorloopig vastgesteld en wanneer alles loopt als wij het ons voorstellen en de medewerkers een beetje ijver betonen, kan het werkelijk een zéér behoorlijk tijdschrift worden. Het éérste behoorlijke hier, het éérste op een normaal Europeesch peil. Ik heb mij van den aanvang af op het standpunt gesteld dat het hier een ZA-beweging gold en ik heb mij daarom, in weerwil van de vriendschappelijk aandrang van de Louws, principieel buiten de redactie gehouden. Ik wil gaarne met mijn ervaring van tijdschriften van dienst zijn en men doet niets zonder mij; maar het is voor de jonge onderneming oneindig beter dat ik achter de schermen blijf. Als alles nu goed gaat kun je het eerste nummer tegen october '40 verwachten. Ik beloofde een beredeneerde bloemlezing uit de allernieuwste Nederl. poëzie. Verder een merkwaardige éénacter van Uys Krige, nieuwe gedichten van N.P. van Wijk Louw, een studie over Afr. rijm en rhytme door W.E.G. Louw, een Leipoldtnummer, een novelle van Elisabeth Eybers, een studie van H.A. Mulder, een verhandeling van G. Dekker (intelligente en begaafde prof; schoon gereformeerd), een studie over Marais (de belangrijkste ‘klassieke’ schrijver) en brieven van Maris.

Je hebt er geen denkbeeld van welke een overwicht op de burgerij hier iedere getitelde en inzonderheid een prof heeft!!! En evenmin welk een handig en gewetenloos gebruik daar lieden als prof. dr. François Malherbe, de integrale kwade-peer, van maken.

Een werkelijke opbloei kan er niet komen, zoolang de invloed van dat soort lieden, zonder cultuur, talent, smaak, eruditie en goede trouw, van de Malherbe's, Pienaars, Schoonezen en andere Cilliersen niet doortastend en vasthoudend bestreden wordt. (Cilliers, niet te verwarren met de lieve, goede stokdoove Jan Celliers).

Men neemt niet aan, dat iemand zònder dr in staat kan zijn iets, hoe onbelangrijk ook, te schrijven: vandaar dat de hoofdredacteur van De Huisgenoot, om de waardigheid van zijn blad vooral niet te schaden; mij stokstijf met doctor aanspreekt, al heb ik hem al tien keer gezegd, dat ik te dom was om eindexamen HBS te doen. En de administratie van ‘De Huisgenoot’ acht het onmogelijk om honorarium aan een simpele doctor uit te betalen en zet op alle sjeks prof Greshoff, hetgeen mij, zonder dr erbij, onvermijdelijk aan een goochelaar doet denken, die immer ook altijd op zijn minst prof zijn! Ironie verstaan ze ook niet, want ik heb hun laten weten, dat ze in het vervolg Z. Exellentie op deze zoo welkome betaalbrieven moesten zetten; maar daar begrepen ze niets van!

Wanneer ik een beetje door plichtgeschrijf heen ben, zal ik eens één of twee artikelen maken om over de ZA letterkunde en de litteraire politiek alhier en die aan ‘Het Vaderland’ aanbieden. Worden ze geweigerd, dan kan jij ze wel elders voor me onderbrengen, want het onderwerp is aardig en nog NOOIT ànders dan verbroederings-propagandistisch behandeld.

Een overzicht van het voor ernstige bespreking in aanmerking komende en ook voor ons belangrijke, het weinig boven het provinciale uitgaande, is snel en gemakkelijk te geven. De ‘Middeleeuwen’ worden gevormd door het inderdaad zeer merkwaardige dagboek van de voortrekker Louis Trichard, waar een behoorlijke nieuwe uitgave van bestaat. De ‘klassieken’ zijn Jan Celliers, Totius, Leipolt en Marais. Hiervan is Celliers verreweg de zwakste broeder. Totius heeft enkele werkelijk zéér mooie gedichten geschreven, Leipolt is ongelijk, maar maakte prachtige verzen en is in zijn geheel een merkwaardige en aantrekkelijke figuur met al zijn inzinkingen en onmogelijkheden (opvallende overeenkomst met Slau, als mensch én in zijn werkwijze); de dichterlijkste is Eugène Marais. Maar één dun bundeltje, maar dat voor de ZA litt. ongeveer de beteekenis heeft als dat van Perk voor de onze: de openbaring van nieuwe mogelijkheden. Verder eenige goede novellen in ‘Het Huis van de Vier Winden’. Marais is minder bekend dan het drietal eerstgenoemden, maar ook als mensch en door zijn leven een van de boeiendste en beminnelijkste figuren. Dan is er een overgangstijdperk met twee beminnelijke, maar zéér beperkte dichters: Toon van den Heever (let wel: NIET C.M.!) en de jonggestorven A.G. Visser, die eenige alleraardigste spot- en lachliedjes maakte; en voor het proza J. van Bruggen (‘Ampie’).

Dan de ‘jongeren’, waar tusschen N.P. van Wijk Louw hooguitsteekt, W.E.G. Louw, Uys Krige (met een geniale tik, maar zéér ongelijk), Elisabeth Eybers, nog bitter jong (geb. 1915) en Hetty Smit.

Op de achtergrond: G. Dekker, scherpzinnig, onafhankelijk essayist; C.M. van den Heever, wien men, al is het ons genre niet, talent als landelijk romanschrijver niet ontzeggen (Aty las zijn laatste turf ‘Laat Vrugte’ zelfs met eenig genoegen); T.J. Haarhoff en I.D. du Plessis, een dichter die niet heelemaal niks en nooit iets is, overigens een overtuigde volgeling van Corydon. Dan kan nog genoemd worden een schrijver van dierenverhalen, welke niet onaardig zijn: Sangiro (A.A. Pienaar van zich zelf) en Eitemaal, zijnde W.J. du Plessis Erlank, aan wie men nog weet wat men heeft. (fraaie constructie!!! schande!!)

Wat hier als groote schrijvers gelden: D.F. Malherbe (niet te verwarren met François) en wijlen C.J. Langenhoven, zijn voor ons begrip onleesbare elementairen!

Het is vreemd, dat er behalve Elisabeth Eybers geen enkele echte jongere, twintigjarige, is. N.P. van Wijk Louw is ook alweer 33 en geen kind meer.

Gisteren hebben de jongens zich op de universiteit laten inschrijven. Jan definitief; Kees voorlopig. We wachten op de erkennis van equivalentie tusschen zijn staatexamen tot de universiteit Brussel en dat tot de universiteit Kaapstad. Ik schreef je geloof ik, dat er moeilijkheden zijn, omdat het sacrosante ‘precedent’ ontbreekt!!! Hij treedt op als baanbreker. De Belgische consul, die zich boos maakte, bemoeit er zich nu mede en schreef een brief aan de betreffende commissie. Er is alle kans, dat dit in orde komt; maar ik houd niet van strubbelingen en de daarmede in verband staande ambtelijke beslommeringen. Ik verafschuw ambtenaren als Eddy die arme notarissen, waar ik nog nooit mede in aanraking ben.

Het is weer voor hen en voor ons een opluchting, dat ze nu na zoolang geluierd te hebben zich weer aan vaste en bepaalde bezigheden moeten wennen. Ik moet zeggen, dat ze die vrije tijd niet gehéél verlummeld hebben. Jan heeft mateloos veel en met verstand en overleg gelezen. Kees leerde zich zelf zeer behoorlijk Spaansch, waar hij nu les in <neemt en schreef een novelle (in het Fransch) van ongeveer 100 blz. [onleesbaar] Ik heb hem nog niet gelezen.>

Ook Van Wijk Louw vangt zijn colleges weer aan. Hij ziet er erg tegen op, na drie maanden vrijheid. Maar als hij er weer aan gewend is, vindt hij het geen naar werk, vooral omdat hij hart voor zijn studenten heeft. Hij is steeds bezig met zijn essay voor DVB maar werkt langzaam en bij scheuten. Gelukkig duurt de parlementaire zitting langer dan voorzien was, zodat we Uys Krige nog op zijn minst twee maanden hier hebben. Hij heeft van de Fransche regeering een beurs gekregen en denkt daarmede in October naar Frankrijk te vertrekken. Het is zijn bedoeling in die jaren ook Nederland te bezoeken en hij komt dan zeker bij je. Je zult zonder een zweem van twijfel schik in hem hebben, want hij is werkelijk allerbeminnelijkst, al zul je even moeten wennen aan zijn snelle, halfstotterende manier van spreken, waarbij vele woorden ingeslikt worden. Hij wil ook tot elken prijs Eddy zien. Jl Zaterdag dronken we als gewoonlijk iedern Zaterdag een kop koffie samen: de gebroeders Louw, Uys en ik; Scholtz ontbrak op het appèl. Ik had het voornamelijk met Gladstone over de brieven van Kloos aan Vosmaer, waar we beiden vol van zijn; Van Wijk en Uys kibbelden voor de x-de maal over inlandervraagstukken! Ofschoon voor driekwart van de politiek genezen, kan van Wijk toch niet nalaten Uys zoo nu en dan eens in het haar te zitten. Deze vaste Zaterdagochtenden zijn altijd bijzonder aangenaam. Gladstone Louw is iemand die zeer gesloten is, zich zeer moeilijk geeft en daardoor bokkig en wrokkig lijkt; maar bij nadere kennismaking valt hij steeds méér in mijn smaak. Hij mist helaas de gezegende humor van zijn oudere broeder; maar het is een door en door proper iemand, die wéét waar hij het over heeft. Zonder dat hij er zich ooit direct en duidelijk over beklaagd heeft; kan ik toch uit zijn gesprekken wel opmaken, dat het onderwijs van Nico Donkersloot hem niet geheel bevredigd of misschien wel heelemaal niet bevredigd heeft. Hij waardeert veel in hem, maar ik kreeg de indruk, dat N.D. er vooral in de laatste tijd een beetje de kantjes afliep en zich niet meer de moeite gaf, welke de jongelui van hem verwachtten. Door zijn bemiddeling kreeg ik gedichten van een piepjong Amsterdamsch meisje, W. Luitink, waar ik wat in zie. Ze hebben een eerlijke, open zuivere toon en ik koos er enkele voor GN uit. Ik denk dat dit een aardig debuut zal zijn. Daar mijn ‘kwaal’ mij onbeschrijfelijk en onoverkomelijk moe maakt, breng ik het grootste deel van mijn dag op mijn divan door en ik heb dus veel tijd voor lezen. Het is echter een nadeel, dat, mede een gevolg van opgemelde ‘kwaal’, mijn opnemingsvermogen en mijn geheugen niet al te best zijn, zoodat ik dikwijls en dan nog niet immer met het gewenschte resultaat een bladzijde over moet lezen, om aan de inhoud ervan te raken. Maar heelemaal niks doen, in het ijle niet staren, past weinig bij mijn aard. Ik heb het Journal van Gide herlezen en lees met opzet daar tusschen door voor de tweede maal de Cahiers van Barrès: welk een verschil!!!! Juist door de tegenstelling waardeer ik Gide nog véél meer!

Kun je je nu een denkbeeld van mijn bestaan vormen???? Of blijft, doordat je het decor niet kent, alles theoretisch voor je???? Dat puzzelt me nu. Ik hoef mijn oogen maar te sluiten om de heldere gezelligheid van het Kraaiennest, om Het Vaderland, Den Haag, de vrienden en vijanden, de bekenden en lotgenooten duidelijk en levend voor me te zien en jullie zie ik bewegen en hoor ik spreken. Maar dit is een eenzijdig genoegen. Het hindert mij dat jij mijn huis, mijn werkkamer, mijn omgeving, de stad, de kennissen NIET kent, waardoor ik voor je verbeelding ergens in de lucht moet zweven.

Janij in zijn twee laatste brieven dringt er erg op aan dat ik deze tijd van maatschappelijke werkeloosheid zal uitbuiten om mijn gedenkschriften op te stellen en ik moet zeggen, dat ik meer en meer over denk. Ook Onze Edje had het daar dikwijls over. Ik denk dat ik het eens ga probeeren, zodra ik met Catrijntje klaar ben. Want het schrijven van een verhaal, hetgeen nog immer een van mijn oude rèves is, zal wel niets komen omdat ik daar niet toe aangelegd ben. Wat men noemt ‘menschen scheppen’ ligt vrees ik, buiten mijn bevoegdheid. Ik heb met de boekhandel HAUM over de Slau gesproken. Ze hebben voorlopig zeven volledige stellen besteld, hetgeen, naar ik meen, niet slecht is. Ik zal nu eens naar Mulder in Pretoria erover schrijven.

Nu, allerbeste Mennenant1; nu ben ik aan het eind van mijn latijn. Véél liefs van Aty en de jongens. Ik hoop deze week een brief van je te krijgen, waarin je van het bezoek van Nunes Vaz gewaagt. Misschien heeft die je een flauwe voorstelling van onze levenswijze en onze omgeving kunnen verstrekken. Hij maakte bij ons ook kennis met de Louws. Het is Zondagavond en Van Wijk en Truida komen hier, als immer soupeeren, nogmaals véél goeds en liefs voor jullie zelf en voor alle vrienden en bekenden, geheel je

Jan

 

1Twee namen glôend aaneen gesmeed

 

Nog géén katbeelden ontvangen.

 

P.S. Gisteravond, nl Zondag 3 Maart, hadden we bezoek van dr. Anna de Villiers uit Pretoria. Van Wijk en Truida soupeerden bij ons en 's avonds kwam ook nog Gladstone Louw. Levendig discours. Maar ik schrijf een P.S. omdat zij, zeer thuis in universitaire kringen, ons allen tegelijk kostelijk vermaakt en ontsticht heeft met haar verhaal over het tot stand komen van hoogleeraarsbenoemingen in P. - Daar is het schandaal van Tofelemoonsche Toon kinderspul bij! Over wetenschappelijke verdiensten wordt bij zoo'n gelegenheid niet gedacht of gesproken. Het is geheel een zaak van persoonlijke verbindingen en politiek. De geheele z.g. ‘betere’ burgerij neemt eraan deel en op de theevisites worden verschillende posities bepaald. Er wordt werkelijk dag en nacht en op de onedelste wijze gekuipt en gestookt. Voor géén middel deinst de ‘tegenpartij’ terug en de laster is niet van de lucht af. Juist in de laatste tijd zijn er daar een paar benoemingen gedaan, welke werkelijk een aanfluiting zijn, van menschen die in geen enkel opzicht voorbereid zijn voor de taak en die volkomen onbekwaam zijn om er zich toe op te werken! In dit opzicht en in véle andere steekt de Kaapprovincie mijlen en mijlen boven het achterland uit. Ik heb nu eigenlijk nog niets dan rotte en vervelende dingen over de Transvaal gehoord en dat van rasechte en bewuste en vurige Afrikaanders! Het wordt tijd, dat ik daar eens met eigen oogen de zaak ga opnemen. Ik ben trouwens al bezig werk te maken van mijn vrijbiljetten. Zonder dezelve zou het in mijn huidige finatieele omstandigheden niet te doen zijn. Het dagboek van Gide in tweede lezing uit en ik had er nog méér aan dan de eerste keer. Ik ga door met Barrès' Cahiers, want dat zijn elf deelen, en begin met het herlezen van Stendhals Journal. Ik kàn je niet zeggen welk een genot mij dit langzame, onafgebroken, aandachtige lezen schenkt. Heb je nog ooit iets omtrent Koningin Sophie vernomen? Nogmaals niets dan goeds en liefs voor beiden.

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie