[p. 19]

Op zijn plaats

OOK in de litteratuur bestaat een gevoel voor het op-zijn-plaats-zijn der dingen. Om bij den roman te blijven: ieder romancier maakt gebruik van bepaalde stijlmiddelen; hij handelt over menschelijke gevoelens, over hartstochten, over mannen, heeren, markiezen, revolutionnairen, negers, zwervers, badgasten, dames, handelslieden. Ieder romancier zal dat op zijn manier doen; maar alles hangt er voor hem van af, of hij het gevoel voor het op-zijn-plaats-zijn der dingen niet heeft verloren, terwijl hij schrijven leerde. Dit is van oneindig veel meer belang dan de ‘groote figuren’ en de ‘kosmische visie’; immers, groot en kosmisch kan men alleen dan zijn, wanneer men de dingen ook werkelijk groot en kosmisch op hun plaats kan zetten; kan men dat niet, dan maakt men zich verdienstelijker door de groote kosmische figuren met rust te laten. Speciaal in dezen tijd echter is de parvenu van den roman in trek geraakt; er schijnt voor dit soort auteurs geen erger schande te bestaan dan een verdienstelijk leven in bescheiden regionen; zij zijn niet tevreden, eer zij (‘boven hun stand’) zich een riant verbeeldingspaleis hebben verschaft, gemeubeld met Louis XVI, Empire, Old Dutch en modern staal kris en kras door elkaar. Zij ontvangen daar dagelijks eenige individuen, overtuigend gecostumeerd, die zich uitgeven voor groote mannen, maar hun rekening aan den costumier nog niet eens voldaan hebben; geschminkte dames gaan bij hen in en uit, met de geleende allures van Madame de Pompadour of Greta Garbo; het geheele en-

[p. 20]

semble doet zijn best natuurlijk te zijn, maar brengt het hoogstens tot een welgeslaagde filmscène.

Het merkwaardigste van het geval is echter, dat de ondernemers van dit soort parvenu-romans in menig opzicht volmaakt te goeder trouw blijken te zijn. Dat inzicht is wellicht slechts de bevestiging van wat de psychologie van den parvenu in het algemeen leert.