Zondag 1 maart 1936

Duitsche Letteren.

D. Gawronsky. Friedrich Nietzsche und das Dritte Reich. (Herbert Lang & Cie. Bern. 1935)

Soms heeft men, als men een boek begint te lezen, reeds bij den eersten zin het gevoel, dat de schrijver, wat hij verder ook zou kunnen betoogen, door dien eersten zin zijn niveau reeds definitief heeft bepaald; men zou het dus eigenlijk bij dat begin kunnen laten, ware het niet, dat men zich geroepen (in het gunstige geval) of verplicht (in het ongunstige geval) acht om de lectuur nog voort te zetten. Zoo ging het mij b.v. met het boekje van dr. D. Gawronsky, privaat docent aan de Universiteit te Bern, over de beteekenis van Nietzsche's philosphie voor het Derde Rijk. De eerste zinnen luiden als volgt:

‘Friedrich Nietzsche gilt als der Bahnbrecher, als der ideologische Begründer des Dritten Reichs. Mit keinem Denker fühlt sich die nationalsozialistische Ideologie so eng verwandt, so innig verbunden wie mit Nietzsche.’

Deze aanvang werpt n.l. een bijzonder helder licht op het publiek, dat dr. Gawronsky van eenige dwalingen wil gaan genezen. Bij wie geldt Nietzsche als baanbreker voor het Derde Rijk? Toch zeker alleen bij hen, die absoluut niet lezen kunnen en losse woorden verslijten voor het levenswerk van een groote persoonlijkheid. En voelt de nationaal-socialistische ideologie zich werkelijk nauw verwant aan en innig verbonden met Nietzsche? Wie dat gelooft, ziet b.v. reeds over het hoofd, dat men den completen Nietzsche (dus niet een bloemlezing met tendentieus gekozen fragmenten!) alleen maar als hoogst compromittant kan beschouwen voor het samenstel van phrasen, dat bij elkaar als de nationaal-socialistische ideologie kan worden betiteld, mits men daarbij bedenkt, dat men door ‘ideologie’ te zeggen, ‘ein grosses Wort gelassen ausspricht’. Voor menschen, die Nietzsche werkelijk gelezen hebben en niet louter besnuffeld in excerpten en vervalschingen, is de probleemstelling van dr. Gawronsky dus al bij voorbaat onjuist, of op zijn minst overbodig. Tenzij men Nietzsche verantwoordelijk wil maken voor alles wat hij nooit bedoelde; maar dan kan men ook Schiller en Goethe als grondleggers van het Derde Rijk beschouwen, al hebben zij dan ook de vrijheid verdedigd en de Duitsche beschaving voor een barbaarsch phaenomeen uitgemaakt. Het Derde Rijk moge zich innig verbonden voelen met Chamberlain's Grundlagen of Rosenberg's Mythus: met Nietzsche heeft het slechts woorden gemeen, en woorden bergen alle misverstand, dat ruimschoots voldoende is om waarden te vervalschen. Ik geloof dan ook allerminst, dat het nationaal-socialisme zich aan Nietzsche innig verwant voelt; het doet wel alsof, het acteert een verwantschap, maar het kan met dezen enkeling niets uitrichten, zoodra het de verdachte gebieden van Also Sprach Zarathustra verlaat. En Zarathustra was voor Nietzsche zelf reeds een voorloopig beeld, dat hij in werken als Die Fröhliche Wissenschaft, Jenseits von Gut und Böse, Götzendämmerung, Zur Genealogie der Moral enz. niet heeft verloochend, maar wel gereinigd van de dubbelzinnige opera-elementen, die een dergelijke beeldspraak meebrengt. De nationaal-socialistische ideologie kan wel zinnen uit deze werken uit hun verband rukken, maar zij kan vooreerst al niet ongedaan maken, dat Nietzsche zich in de felste bewoordingen heeft uitgelaten tegen de antisemieten, die hij als zijn ergste vijanden beschouwde; het nationaal-socialisme nu heeft geen enkel positieve idee dan de rassenidee, d.w.z. de tot rassenleer getransformeerde Jodenhaat, en wanneer het als voorlooper iemand viert, die zich niet eenmaal, maar herhaaldelijk tegen dat gedoe heeft uitgesproken, dat is, dunkt mij, de situatie voor den goeden verstaander al volkomen duidelijk. Wie Nietzsche en het Derde Rijk in één adem noemt, kan dat alleen doen onder het hoofdstuk ‘Umfälschung aller Werte’...

Hoewel dus de eerste zinnen reeds voldoende zijn om het betoog van dr. Gawronsky te qualificeeren, blijkt uit het vervolg van zijn boekje, dat onze intuïtie zich niet heeft laten misleiden. Deze schrijver vervalt in dezelfde fout als prof. Huizinga in zijn Schaduwen van Morgen: hij legt een al te faciel verband tusschen irrationalisme en levensphilosophie eenerzijds en de algemeene ‘verzaking van het kennisideaal’, den anti-noëtischen zondvloed anderzijds, alsof het niet van het allergrootste belang was, eerst vast te stellen, wie de kennis verzaakt voor iets anders en alsof het überhaupt van superieure menschelijkheid zou getuigen aan een kennisideaal vast te houden, dat door iemand als Nietzsche reeds behoorlijk is ondergegraven. ‘Indien het leven niet in logische termen uitdrukbaar is (wat iedereen moet toestemmen)’, schrijft Huizinga, ‘dan is, om meer uit te drukken dan de logische benadering vermag, het woord aan den dichter. Zoo is het geweest, zoolang de wereld dichtkunst heeft gekend. Doch naarmate de cultuur zich verhief, ging men duidelijker den denker van den dichter onderscheiden, en liet aan elk zijn domein. De taal der hedendaagsche levensphilosophie keert terug naar het primitieve stadium, en gaat zich te buiten aan een verbijsterende verwarring van logische en poëtische uitdrukkingsmiddelen.’ Hier hoort men de formule van den ‘noëtischen wenschdroom’; moge de verdeeling in hokjes altijd zoo blijven, als zij heden ten dage is! Den denker het zijne, den dichter het zijne, maar in vredesnaam geen bastaarden! Ook dr. Gawronsky huldigt deze opvattingen. Nietzsche is voor hem een mysticus, en dus een (intellectueel gesproken) onheldere kop, die van het eene uiterste op het andere is overgeslagen, zichzelf bestendig heeft tegengesproken, ‘Wendungen um 180 Grad vollzog’, zooals het in dezen academischen stijl heet: natuurlijk vinden wij hier tevens het handige verdeelinkje van Nietzsche's werk in drie perioden (beter gezegd: vakjes), en het kan niet missen, dat de denker, die ook de Duitsche mystiek aan een scherpe analyse onderwierp, hier wordt ‘omgedreund’ tot het symbool van diezelfde mystiek. Wanneer dr. Gawronsky eenmaal zoo ver is, kost het hem uiteraard geen moeite meer om Nietzsche en Derde Rijk vlot te identificeeren. De eenheid, die Gawronsky in Nietzsche's persoonlijkheid wil ontdekken, is die van de romantiek en de mystiek: de intellectueele eenheid van het gedachte, de gevoelseenheid van het persoonlijke zijn hem gelijkelijk ontgaan.

Het betoog van dr. Gawronsky is overigens verre van origineel. Dat men Nietzsche op paradoxen en tegenstrijdigheden kan betrappen, is een waarheid als een koe, die al zoo vaak is gezegd, dat men wee wordt bij de gedachte aan al die zuivere consequentie, die daartegenover staat; dat bepaalde maatschappelijke instanties (zooals nu de nationaal-socialistische) niet schromen om van die tegenstellingen een leugenachtig gebruik te maken, behoeft ons al evenmin sterk te verbazen. Nietzsche schreef nu eenmaal niet voor vakphilosophen, maar voor ‘Freunde’, en hij schreef ook niet voor antisemieten, maar voor hen die bereid waren het Joodsche vraagstuk onder oogen te zien als een van de belangrijkste vraagstukken van het probleem des geestes als zoodanig; zoo komt het, dat vakphilosophen veel paradoxaals in zijn geschriften vinden, en antisemieten dito; de vakphilosophen realiseeren zich dat en benoemen hem tot representant der mystiek, de antisemieten realiseeren zich dat niet, maar vervalschen hem eenvoudig, wat m.i. in laatste instantie op hetzelfde neerkomt. Immers ook in het boekje van dr. Gawronsky wordt den lezer een vervalschte Nietzsche aangeboden, d.w.z. een tot woordenschema's gereduceerde Nietzsche, een Nietzsche zonder vleesch en bloed, een Nietzsche zonder nuanceering en zonder stijl: dat deze Nietzsche de voorbereider van het Derde Rijk is geweest, mag men dan ook gereedelijk aannemen. Maar de Nietzsche, dien dr. Gawronsky niet ziet, is de denker-dichter, die den moed had om ook in de wereld van den geest het probleem van de macht te stellen, die dus, in plaats van een hekkespringend philosppf te zijn zonder vaste richtsnoeren (zooals Gawronsky hem voorstelt) zoowel de macht in al haar consequenties als de cultuur in al haar consequenties kon aanvaarden, omdat macht en cultuur voor hem twee kanten waren van een en hetzelfde probleem. Daarom is de gedragslijn van Nietzsche voor dr. Gawronsky, die aan het slot aan komt dragen met een ‘Läuterung der Gefühle durch den Geist’, waardoor de gevoelens pas op de ‘Stufe der Objektivität’ worden gebracht (Huizinga's bleeke ‘katharsis’!), ongeveer de gedragslijn van een dronken chauffeur, die tenslotte dan ook in de sloot (Nietzsche's waanzin) terechtkomt.

Boekjes als dit kan ik onmogelijk veel hooger stellen dan de in het Derde Rijk vervaardigde geschriften met tegengestelde strekking, die Nietzsche als nationaal-socialist trachten te afficheeren. Nuttiger werk zou men kunnen doen door eens te onderzoeken langs welke omwegen van populariseering en vergroving Nietzsche in Duitschland eigenlijk de opera-held is geworden, die hij er al was, lang voor Hitler aan de macht kwam. Van den privaat-docent Gawronsky kan men zulk een onderzoek echter moeilijk verwachten.

 

MENNO TER BRAAK.