[p. 5]

Het verraad der vlaggen

 
‘O, schitt'rende kleuren....’

Toen ik aan het einde der vorige week in de straten van Den Haag plotseling (zij het eerst nog wat schuchter, maar allengskens driester) vlaggen zag uitsteken, was ik zoo volkomen onvoorbereid op dit gebaar, dat ik aanvankelijk dacht aan een verlaat staartje van het Regeeringsjubileum. Maar neen, betrouwbare zegslieden hielpen mij snel uit den droom: het Nederlandsche volk (of liever een deel ervan, gelukkig) vlagde, omdat men in München op geruischlooze wijze een andere kleine natie, Tsjecho-Slowakije, den nek had omgedraaid. Zoo gevoelig is het Nederlandsche volk in bepaalde omstandigheden, zoo voortreffelijk verstaat het zich op een welgekozen symboliek. Een mijner zegslieden zei mij: ‘De vrede is uitgebroken.’ Hij had gelijk: de verraden Tsjechen zullen het dezer dagen merken.

De eerste impuls, die tot dit beschamende vlaggenvertoon aanleiding gaf, is zeer menschelijk; het dierlijk sauve qui peut voor den alles verwoestenden tyfoon, die dreigt los te barsten en op miraculeuze wijze niet losgebarsten is, wordt vanzelf een feestelijke stemming, zelfs wanneer men met eenige zekerheid kan vermoeden, dat het maar uitstel van executie is. Ik wantrouw bij voorbaat dengene, die in deze eeuw luchthartig spreekt over den oorlog, de afrekening met ‘de

[p. 6]

wapenen der barbaren’, en het is waarlijk niet, omdat ik oorlogszuchtig gestemd ben, dat ik dit gesol met de driekleur meer dan wat ook gevoeld heb als een schande en een afschuwelijk bewijs van de instinctloosheid van een bepaald soort democratie. Er is namelijk een gevoel van opluchting, dat men bij zichzelf toelaat, maar met beschaamdheid, en waarvoor men zeker de vlag niet uitsteekt noch eieren zendt, zooals een dame uit Barneveld dat deed aan den heer Chamberlain. Wanneer een democratisch volk na een periode van systematische leugenpropaganda, om der wille van een voorloopig nog ondoorzichtige diplomatie en zelfs zonder een behoorlijken termijn, het kind van de rekening wordt, dan behoorde een ander democratisch volk weg te kruipen van schaamte en halfstok te vlaggen; ik heb echter geen vlag halfstok gezien. Wellicht zullen eenige van deze vlagmaniakken er iets anders over denken, als te zijner tijd de Nederlandsche koloniën buiten hun medezeggenschap om verdeeld worden en met een termijn van twee of drie dagen moeten worden ‘opgeleverd’. Want hoe men deze zaak ook draait: verraad blijft verraad. Over de politieke achtergronden van deze affaire matig ik mij geen oordeel aan; ik laat dat over aan hen, die het evenmin weten als ik. Van hen kan men precies vernemen, wat de heer Chamberlain als diepste geheim in zich omdraagt; volgens den een is Engeland ‘nog niet klaar’, volgens den ander vertegenwoordigt de

[p. 7]

heer Chamberlain een groep van pro-Duitsche groot-kapitalisten, die heel wat meer angst hebben voor het phantoom bolsjewisme dan voor een mak geworden Hitler; volgens een derde moet Engeland in de eerste plaats denken aan zijn Imperium, volgens een ontroerenden vierde (die een ideologische fopspeen noodig heeft om op te zuigen) is zelfs de heer Chamberlain nu eerlijk overtuigd van de eerlijke eerlijkheid van den man, die geen gelegenheid heeft laten voorbijgaan om te demonstreeren, hoe gemakkelijk het is zijn woord te breken. Ik laat al die hypothesen voor wat zij zijn, en ook den thans heilig verklaarden heer Chamberlain voor wat hij is. Tot nader order neem ik aan, dat hij een fatsoenlijk man is, zooals er meer zijn, en tot zijn eer moet men er ook bij zeggen, dat de nimbus hem tot dusverre nog heelemaal niet ‘kleedt’; het artikel past niet bij zijn gezicht en zijn paraplu. Wie weet trouwens, hoe groot de heer Chamberlain zal zijn na verloop van tien jaar, als de geschiedenisboeken zich met Berchtesgaden, Godesberg en München gaan bemoeien en er alleen nog belangen voor historici op het spel staan! Misschien zal hij dan genoemd worden als de redder der Tsjechen....maar misschien ook als het tegendeel. Het gaat hier niet om deze groote politieke gebeurtenissen (waarvan iemand treffend gezegd heeft, dat zij ‘zich afspelen met de geheimzinnigheid van misdaden’), maar het gaat om de kleine, middelsoort en groote vlaggen, die

[p. 8]

aan het einde van de maand September de gevels van Nederlandsche huizen hebben gesierd. Die vlaggen spreken van verraad en instinctloosheid; zij spreken van een democratie, die zich verheugt over een moreele nederlaag der democratie; zij trekken ook onverbiddelijk de scheidslijn tusschen twee soorten democratie: democratie als kracht en democratie als ontaarding. Van die laatste categorie kan men slechts zeggen, dat zij aan het einde van deze gedenkwaardige maand September jammerlijk begraven werd onder het puin van de gehamsterde Olba-blikjes mitsgaders deftige meelzakken en rijstbalen. Zij ligt daar goed, en wij zullen haar niet betreuren.

Eigenlijk heeft men gevlagd voor den Tijd. Want toen de heilig verklaarde heer Chamberlain uit Berchtesgaden thuis kwam met den eisch van afstand van het Sudetenland, had het niet veel gescheeld, of hij was in de geschiedenisboeken terecht gekomen als de Judas Iskarioth. Gelukkig echter was er de goede tijd, die niet anders te doen had dan te verloopen; noch de heer Chamberlain, noch Hitler veranderden gedurende dat verloop van structuur, maar er begon iets anders te verloopen: de beroemde publieke opinie. Zij werd door het oorlogsgevaar rijp gemaakt voor de vlaggen, die den oorlog zoo glorieuselijk kwamen vervangen; Judas werd door den tijd tijdig van zijn zilverlingen ontdaan, de heer Chamberlain verscheen in het gewaad van vredesengel en de uiteenscheuring van

[p. 9]

duizend jaar Bohemen werd....door de gebeurtenissen gerechtvaardigd. Dat alles doet de milde tijd, voor dat soort machiavellisme vlaggen de staatsburgers van Nederland, die nog niet zoo ver zijn, dat zij aan hun koloniën denken. Werkelijk, Machiavelli is te goed voor deze manifestaties! Machiavelli moge geen brave man geweest zijn, zooals de vlaggende democraten en geestelijke herbewapenaars, hij had zijn instinct tenminste niet, met den tijd, laten....verloopen! Eigenlijk overkomt het mij maar zelden, dat ik iets werkelijk veracht; daarvoor ben ik waarschijnlijk te veel democraat, of anders gezegd: ik heb onmiddellijk het gevoel, dat ik zelf, in iets gewijzigde omstandigheden, tot analoge verachtelijkheden in staat zou zijn. Levendig kan ik mij verplaatsen in de situatie van den oorlogsheld, die in den oorlog de beenen neemt, even levendig in die van den man des vredes, die aan de bittertafel oorlogszuchtig wordt. Maar deze vriendelijke, kleurige vlaggen op den dag van het verraad heb ik uit den grond van mijn hart veracht, in de wetenschap, dat ik tot deze handeling niet in staat zou zijn geweest. Men moet, om een vlag uit te steken, diverse manipulaties verrichten, die iemand tijd geven om te bedenken, wat hij doet; hij moet naar den zolder loopen, het vlaggedoek wegzeulen, de trap weer afloopen, enz. enz.; in dien tijd heeft hij, dunkt mij, ruimschoots gelegenheid om van zijn opluchting te bekomen en in één helder oogenblik tot bezin-

[p. 10]

ning te geraken, te constateeren, dat hèm geen gevaar meer dreigt, maar dat het gevaar pas begint in de streken, waar men voor de democratie iets anders gedaan heeft dan Olba-blikjes collectionneeren. Het wil mij voorkomen, dat iemand, die zichzelf respecteert, na dit eene heldere oogenblik, ijlings de vlag strijkt. Blijkbaar echter zijn er menschen, die reeds dezen ‘Denkakt’ tot de voor hen onbereikbare philosophie rekenen; zij sparen hun vlag niet en laten haar wapperen, alsof er iets met Den Briel was gebeurd. Dit is, wat ik als verachtelijk onderga. Ik heb nooit behoord tot hen, die aan het hooghouden van de heiligheid van verdragen gelooven. Verdragen hebben hun zin verloren, zoodra de wil ontbreekt, om ze te handhaven; maar dat wil nog niet zeggen, dat het schenden van een verdrag geen symbolische handeling is. Dat Frankrijk zijn verdrag met Tsjecho-Slowakije geschonden heeft, is symbolisch voor een bepaald soort democratie, die eveneens haar zin verloren heeft, omdat de wil ontbreekt haar te handhaven; het is juist dèze democratie, die altijd het luidruchtigst op Machiavelli afgeeft en opgeeft van de heiligheid der internationale rechtsorde. Mijn conceptie van democratie is altijd heel wat bescheidener geweest, en zij kan dan ook niet geannuleerd, of zelfs maar beschadigd worden door het schenden van verdragen. Voor mij is democratie in de eerste plaats een atmosfeer, waarin iemand kan leven, die de toekomst niet

[p. 11]

aan een doode formule van het verleden wenscht te binden. Voor deze democratie heeft men tot dusverre nog niet gevlagd, maar men kan haar, goddank, ook niet met vlagvertoon den nek omdraaien; ik ben er zelfs dankbaar voor, dat men tot dusverre hardnekkig geweigerd heeft haar met de deftige democratie der heilige verdragen te identificeeren. De eerste vraag, die mijn soort democratie zou willen stellen, is deze: waarin steekt het verschil tusschen de verdragschendingen van Hitler en die van Frankrijk? Toch zeker niet in de....moraal? Verraad blijft verraad, met welke vlag dan ook bezegeld....

Echter: zonder twijfel zijn de vlaggen al ingehaald en de verzonden eieren al geconsumeerd of rot geworden, wanneer deze regels in druk verschijnen; ook de kater komt snel, in deze groote dagen. Weliswaar waren de arme, verdrukte Sudeten-Duitschers de laatste territoriale eisch, dien Hitler in Europa te stellen had; maar men zegt, dat hij zooiets meer gezegd heeft. En daarom: wie het laatst vlagt, vlagt het best.

 

October 1938.