[p. 61]

De Haghespelers
H. Ghéon. De Arme onder de Trap

Niet zonder enige verbazing en meermalen niet zonder verveling aanschouwt men dit zonderlinge, door Henri Ghéon tot een intellectualistisch spel uitgedachte heiligenleven; emotieloos neo-katholicisme, cerebrale mystiek (contradictio in terminis!) en wat bleekzuchtige humor, die in lange, bespiegelende bedrijven voorbijtrekt, zonder dat men durft uitmaken, wat nu eigenlijk de essence van deze theoretisch geconcipieerde en theoretisch uitgewerkte figuren is. Tot men uiteindelijk concludeert, dat er groter raffinement dan spelend vernuft van een auteur vereist wordt, om de eenvoud door de gecompliceerdheid te hervinden; immers het leven van boetvaardige Alexis wordt wel breed uitgemeten in vele didactische samenspraken en geillustreerd door de op zich zelf niet onvermakelijke grapjasserij van enige sukkelige dienaren, maar het blijft een compositie, waaraan alle innerlijke harmonie ontbreekt.

Omdat dit alles zo in koelen bloede bedacht is, laat het onaantastbaar koud, terwijl men het toch geenszins van belang ontbloot kan noemen. Met zulke onplezierige en zwevende overwegingen moet men huiswaarts keren, meer dan ooit overtuigd, dat de paring van het hooghartige denken en de nederige mystiek uiterst gevaarlijke kanten heeft.

Bizar als het stuk was ook de opvoering, dikwijls onevenwichtig in spelkwaliteiten en regie. Verkade als de Arme, wie Ghéon talloze ootmoedige en zeer Christelijke beschouwingen in de mond legt, wist in zijn ondankbare rol heel zelden Verkade af te schudden en boeide matig. Voor hem, die steeds een sterke neiging tot eenzijdig typeren heeft, waarvan hij in zijn meestercreaties zulk een kostelijk gebruik kan maken, was deze contemplerende preek te vlak en monotoon. Louise Kooiman (Emilia) daarentegen had zeer schone momenten, die het onaannemelijke in haar persoonlijkheid vermochten te breken. Ook van Dalsum speelde dichter-

[p. 62]

lijk en innig de grijsaard Euphemianus, die zich steeds aan een laatste droom vastklemt en zonder vervulling niet sterven kan. De opvatting van Emilia's moeder, die Sara Heyblom gaf, bleef mij vrijwel duister; waarom streefde zij hier zozeer naar de karikatuur? Van het fraaie stel dienaren en vrijers noem ik de Huisbewaarder van Kommer Kleyn, die hier zeer verdienstelijk de humoristische zijde van zijn talent toonde en de sympathieke Numa van Joh. de Meester Jr.

De gehele opvoering droeg een moeilijk te doorgronden anachronistisch karakter, zowel in de kostuums als in de onwaarschijnlijke ouderdomsverschuivingen, die wel voor rekening van de schrijver zullen komen.

 

8 maart 1924

M.t.B.