Het Schouwtooneel
J.A. Simons-Mees, Levensstroomingen

Er is kunst, die wij zonder verwaandheid en ook zonder enige depreciatie als een overwonnen stadium kunnen voelen; omdat zij op zichzelf waar en zuiver is, maar in uiterlijke bouw de wisseling van tijden en ‘levensstromingen’ niet zal overleven. Tot dergelijke kunst meen ik dit werk van Mevr. Simons-Mees te mogen rekenen. Het behoort zonder twijfel dramatisch niet tot het sterkste van wat zij geschreven heeft, maar het is, naar de geest gesproken, volkomen echt en afzijds van alle pose. De bedenkingen treffen dan ook niet het kunstenaarschap van de schrijfster, maar het bloedeloze, slappe genre, waarvan zij een vertegenwoordigster is, het burgerlijk drama; objectief en onpartijdig tot het uiterste, gehoorzaam weergevende een verzonnen, maar overigens onberispelijke werkelijkheid en daardoor vaak zo hartstochtloos en zonder die stuwkracht, waaraan de scheppende mens wordt gekend.

Het conflict is bekend: de zoon en de dochter zijn vreemd geworden aan de sfeer, waarin zij opgroeiden, maar bovendien, nadat zij hun eigen weg gingen, vreemd aan elkaar. De vader is de onverzettelijke; in de moeder weifelen de overgave aan haar man en het volstrekt willen begrijpen van datgene, wat haar kinderen van haar

[p. 70]

verwijderd houdt en haarzelf ook eens beroerde. Tenslotte beseft zij als hoogste doel de gedeeltelijk eenzame gemeenschap, waaraan haar leven gewijd was, terwijl haar kinderen op hun manier hun roeping gaan zoeken.

Wat de vertolking betreft: het Schouwtooneel was hier op zijn best. De sterke figuren in dit stuk zijn de ouderen, de fabrikant, de man uit één stuk, die Ko van Dijk speelde, en zijn vrouw, hem doorziend in zijn schijnbare bruuske grofheid, bemiddelend door haar ruime opvattingen tussen niet te verenigen contrasten, waarvan Pine Belder een onvergetelijke opvatting gaf. Van Dijk, met nu eens norse, dan weer joviale accenten was een vader, die lijdt onder de onvermijdelijke verkoeling tussen hem en zijn kinderen, toch niet begrijpen kan; geenszins een dogmaticus (vgl. Wegener in der Sohn), voor wie slechts één onaanvechtbaar uitgangspunt bestaat. Daartegenover was de milde, gevoelige moeder van Pine Belder, zacht-romantisch, maar nooit met overdrijving gespeeld, een gelukkig geziene en diepmenselijk begrepen tussenfiguur. En wat een oorspronkelijk acteur als van Warmelo uit zijn bescheiden rol (de horlogemaker Bron) kon toveren, verdient hier niet vergeten te worden.

Aan de puberteits-bevliegingen (levensstromingen?) van de jongere generatie hecht ik geen culturele waarde. Het komt wel terecht. Enny de Leeuwe en Carel Rijken speelden zoon en dochter, beide troebele en weinig levende gestalten, zeer naar behoren, maar uit de schoolsheid van hun te talrijke, te jeugdige en te beschouwende gesprekken konden zij zich niet losmaken.

 

22 maart 1924

M.t.B.