Nationale ontwapening of volksverdelging

Rede gehouden door Prof. Dr. D. van Embden. Uitg. van Sijn & Zn. Rotterdam

De bekende Kamerrede van de Amsterdamse hoogleraar, gehouden de 23ste april 1924, is in deze brochure enigszins verkort aan de drukpers prijsgegeven. En allerminst ten onrechte. In de eerste plaats is zij goed gedocumenteerd (al mist men hier uiteraard de argumenten der tegenstanders) en rechtvaardigt zij dus het politiek idealisme van de auteur; in de tweede plaats heeft de stijl iets meeslepends, iets van het sentiment, dat de grote oratie's van een Mirabeau, een Danton zo aantrekkelijk maakt. De tijd zal moeten uitwijzen of dit idealisme, dat hier met het pathos van een geloofs-

[p. 104]

overtuiging wordt verdedigd, inderdaad ook praktisch reeds zo dicht bij de mogelijkheid van verwerkelijking staat, als de schrijver van dit betoog zich voorstelt.

Dit schijnt mij een onloochenbaar feit; deze brochure is een van de vele symptomen die er op wijzen dat het begrip ‘ontwapening’, nog niet zo lang geleden weinig meer dan een humane utopie, in de sfeer van politieke en economische mogelijkheid, zelfs van noodzakelijkheid is getreden. Het rapport van de ‘ontwapeningscommissie’, waarin ook Prof. van Embden zitting heeft, maar waarvan mij tot op heden nog geen volledige inhoud onder ogen kwam, zal de bewijsvoering hier gegeven, waarschijnlijk uitbreiden en accentueren. Voldoende wordt evenwel ook hier al aangetoond, hoe voos de onhistorische zienswijze is, die nog steeds met aandoenlijke sentimentaliteit vasthoudt aan landsverdediging, zonder zich de consequenties hiervan te realiseren. Deze Jan-van-Schaffelaars, die uit pure heroieke aandriften straks met hellebaarden en vuursteenmusketten onder bevel van de heer Verkouteren naar de grenzen oprukken om aldaar wellustig op de gassen in te hakken onder het zingen van vaderlandslievende liederen, worden door de schrijver behoorlijk op hun plaats gezet. De vraag is, of hij bij deze opzichzelf zonder twijfel nuttige afstraffing niet te ver gaat door van déze regering en déze volksvertegenwoordiging zelfs ook maar een onderzoek naar de uitvoerbaarheid van ontwapening te verlangen; of hij wel voldoende rekening houdt met de psychologie van een groot deel van de volksmassa, die ondanks overtuigende argumentatie nog steeds niet aan deze gedachte toe is.

Een van de interessantste gedeelten van het boekje is dat, waarin de moderne gassenoorlog aan een beschouwing onderworpen wordt. En hier staat de schrijver wel zeer sterk. Met veel citaten stelt hij hier in het licht, tot welk een ridicule komedie de verdediging van een klein territorium als Nederland zal verworden, wanneer de techniek de persoonlijke dapperheid, waarvan in de vorige oorlog al weinig sprake meer was,

[p. 105]

totaal zal negeren. Sterk staat hij hier vooral door van de uitingen van chemici en militairen (dikwijls tegenstanders) gebruik te maken.

Degene, die in het probleem der hedendaagse cultuur, die zichzelf schijnt willen vernietigen in gasverstikking, belang stelt, beveel ik de brochure van Prof. van Embden zeer ter lezing aan. Men kan het met de heer Ruys de Beerenbrouck eens zijn, ‘dat er iets bekoorlijks in ligt, met moed en gevaar de vaderlandse bodem te verdedigen’; wanneer evenwel de begrippen ‘moed’ en ‘verdedigen’ in de moderne oorlog langzamerhand niets meer dan archaïstische ficties worden, zal men moeten erkennen, dat de historische ontwikkeling, die nu eenmaal geen zin voor romantiek heeft, deze poëtische ontboezeming tot een leeg salonwoord heeft gedegradeerd.

 

7 juni 1924

M.t.B.