Juridisch en ethisch utopisme

De heer Goldschmidt heeft gesproken.

De heer Went heeft gesproken.

De heer Goldschmidt heeft gesproken als jurist. Hij gelooft aan het ‘vreedzaam uitschakelen’ van de oorlog. Er is volgens hem geen andere redding voor gifgassen en amerikaanse of aziatische dictatuur dan een juridische Volkenbond, die wij verplicht zijn te steunen, omdat men ons land in Genève zo prachtig vertegenwoordigt.

De heer Went heeft gesproken als V.C.S.B.-er. Voor hem is de mentaliteit primair, de organisatie secundair. Hij gelooft blijkbaar in een uiteindelijke goedheid van het mensengeslacht, in een groei van de vredesgezindheid. Er is ‘een drang naar nieuwere, beter en zuiverder waarden als grondslagen voor onze samenleving’. Men kan ongeveer gissen, wat met deze V.C.S.B. terminologie bedoeld wordt.

Hebben zij beide wel overwogen, welke draagkracht hun woorden hadden? Begrepen zij, dat zij in enkele zinnen, gepubliceerd als hoofdartikel in een studenten-

[p. 265]

blad, méér deden dan over de Volkenbond schrijven? Zil lieten n.l. beide de Volkenbond links liggen en hielden een causerie over hun levensbeschouwing.

Daarom waag ik het beiden utopisten te noemen. De heer Goldschmidt zweeft een juridisch georganiseerd Europa voor ogen, waarin over de passies der mensen verder gezwegen wordt. Immers deze worden tot rechtsverhoudingen geneutraliseerd. De heer Went zet de denkwijze der Aufklärung voort en ziet ‘la verité en marche’. Wel gaat het door ongelukkige factoren als Hindenburg wat langzaam, maar ‘in brede lagen van de volkeren’ (sic!) dringt het besef door, dat de ‘oude heiligen moeten worden verlaten’. Het slotvisioen is dus een Europa van vóór de zondeval.

Waarschijnlijk hebben anderen met mij een reëler element in dit debat verwacht. Wij kunnen dagelijks constateren, dat de Volkenbond er is, hoewel er in de bekende ‘brede lagen’ van een afzweren der juridische of ethische voor-oorlogse heiligen m.i. betrekkelijk weinig te bespeuren valt. Dat de Volkenbond er is, mag het beste bewijs heten, dat hij nodig is, dat hij het gebied van Utopia verlaten heeft.

Daaruit hadden de heren Goldschmidt en Went wel enige conclusies kunnen trekken. De Volkenbond bestaat, ook zonder dat aan één van hun juridische of ethische voorwaarden is voldaan. Hij vindt zijn oorsprong in het groeiend internationaal cultureel besef, dóór het nationale besef, in het nationale besef, óver het nationale besef. Het is daarom geen toeval, dat Amerika en Rusland, die met die groeiende eenheid niets te maken hebben, sceptisch tegenover de Bond staan.

De heren Goldschmidt en Went mogen mij om deze stelling misschien met redenen een cultureel utopist noemen. Ik wil haar hier niet nader verdedigen, omdat zulks buiten de bedoeling van deze regels ligt. Slechts dit: het enige, wat de student voor de Volkenbond kan doen, wanneer hij zich sympathiek tegenover het feit van de oprichting verhoudt, is zijn werkwijze bestude-

[p. 266]

ren. Of hiervoor een vereniging nodig is, zal nader moeten blijken.

Maar het is verkeerd het Volkenbondsinstituut (of: de schone wereldvrede, die het moet voorbereiden) aan te bevelen op dergelijke naieve gronden, hetzij die van juridische of ethische aard mogen zijn.

 

9 mei 1925

M.t.B.