Confessie

De intimi van Richard Delavigne ontvingen de 2e juli een huwelijksaankondiging van Zus van P. en Richard Delavigne....

De 4e juli ontvingen zij de volgende getypte circulaire onder het motto ‘vertrouwelijk’, want tot op die dag hadden zij zich zeer verwonderd over het huwelijk van Zus van P.... en Richard Delavigne:....

 

Beste vrienden,

Geen ogenblik twijfel ik er aan, dat jullie je ogen hebben uitgewreven, toen mijn huwelijksaankondiging in je bezit kwam. Op zichzelf is het al een ridicuul feit, dacht jullie, dat Richard gaat trouwen; hij was, n'est-ce pas, de grootste vagebond onder ons, voor vrije liefde, verdediger van garçonnes. Maar in godsnaam, trouwen is menselijk en Richard is ook maar een mens, zelfs een zwak vat, want een Delavigne....

Maar dat ik met Zus van P...., godbetert, ga trouwen, dat moet jullie zonder twijfel wel hoogst pijnlijk hebben getroffen. Ik geef toe, dat voor mijn handeling nauwelijks een verontschuldiging bestaat. Jullie kent haar van gezicht en van geluid; jullie weet dus, dat zij zich voordoet als mooi, verleidelijk, modieus, arrogant, dom, gepoeierd.... tel er zelf nog enige ‘eigenschappen’ bij op. Dat weet jullie.... welnu, ziehier mijn biecht, die ik jullie verschuldigd ben voor ik onze stad en ons

[p. 294]

vriendenmilieu verlaat: ik weet niets méér. Hoogstens ben ik, thans, iets deskundiger omtrent haar mooiheid, verleidelijkheid, modieusheid, ontzettende arrogantie etc. etc. dan jullie. En toch zal zij mijn wettige egade worden, binnen enkele dagen.... Zij wil buiten wonen, en dus (o, dus!) ga ik mee, ver van jullie, ons bier en onze gemeenschappelijke kelner, onze geliefde dichters en onze tijdelijke afdwalingen. Dat is hard en belachelijk, jongens!

Zus wordt dus mijn wettige vrouw. Ik geef jullie onmiddellijk toe, dat het een misdaad is te trouwen met iemand, die, op haar één-en-twintigste jaar, Zus heet. Toch ga ik met Zus trouwen, al is haar Vader de domste van P.... die er ooit onder de domme van P....'s geleefd heeft en al is haar moeder de verfoeilijkste klets van deze stad. Toch ga ik met Zus trouwen, al speelt zij execrabele moppen op de piano, die ook mee naar buiten gaat; erger, zij meent, dat Steinlen in het Goetheanum verjongingskuren op touw zet. Zij is dom en praatziek (erfenis van Pa en Ma), zij is ontzettend, horribel, onuitstaanbaar, mijn aanstaande vrouw, mijn blanke bruid, mijn toekomstige levensgezellin; zij is zo dom dat een buitenstaander haar domheid zelfs niet opmerkt en haar voor geestig en heimelijk belezen verslijt.

Dat is het liefelijk beeld van Zus van P...., weldra mevrouw Delavigne. Jullie wist dit alles natuurlijk evengoed als ik en ik hoor jullie al veronderstellen: ‘Richard trouwde om het geld’. Ik moet jullie desillusioneren (afgezien van het feit dat zoiets van mij niet te verwachten is). Voor ik Zus van P.... vroeg mijn vrouw te worden (je had dat bij moeten wonen!) wist ik uit goede bron, dat de oude van P.... in zijn domheid op de rand van een failliet stond. Ik wist dat ik van Zus van P.... niets zou halen. En toch ga ik met haar trouwen, met de domme, straatarme Zus van P....

De oplossing van het raadsel mag ik mijn beste vrienden met wie ik zoveel levenshoogten en -laagten gedeeld heb, niet onthouden. Trouwens, mij dunkt, ik

[p. 295]

zie het vermoeden van de oplossing al op jullie gezichten.....

 

Je weet, dat ik met de van P....'s twee weken in Interlaken logeerde. Dat is een beproeving; de heer van P...., mijn aanstaande schoonvader, kan alleen over automerken praten, terwijl hij de namen nog verkeerd uitspreekt; mijn lieve a.s. schoonmoeder, het enigszins verouderde, rimpelige evenbeeld van mijn lieve a.s. vrouw, praat over alles met de meest volslagen begriploosheid. En Zus van P.... is.... Zus van P....: daarom zal ik haar trouwen.

Ik leefde dus in Interlaken en danste met Zus, beklom bergen met Zus, teade met Zus. Want, vrienden, (de oplossing komt), Zus van P.... is mooi. Méér weet ik niet; zij kan overigens evengoed een reflexapparaat zijn; van een menselijk bewustzijn in haar, zoals wij in onze kring dat verheerlijkten, heb ik nog nooit iets gemerkt. Maar zij is aanbiddelijk mooi; zij is goddelijk; zij wijdt haar lichaam een religieuze cultus; zij verzorgt het als een geliefd object; heur haren geuren altijd, altijd; des morgens, des middags, des avonds, des nachts in ieder gewaad, dat zij draagt, een groot gebed tot haar schoonheid. Zus van P.... is altijd mooi en altijd anders en nieuw; zij is aanbiddelijk, aanbiddelijk, aanbiddelijk. Zij is alles voor mijn steeds begerende blikken.....

Jullie ziet, dat ik lyrisch kan worden over iemand, die ‘Zus’ heet op haar één en twintigste jaar. Dat kan ik, steeds weer, wanneer ik zorgvuldig vermijd de Geest in mijn lyriek te betrekken. Want voor mij, onverzadiglijk estheticus, is nu de Schoonheid vlees geworden. Alles, wat mijn oog wilde, ligt bijeen. Nooit heb ik gedacht, dat dit mogelijk was: langer dan twee weken schoonheid zien en toch niet slapen van verveling. Ik begin te geloven, dat het lichaam van Zus van P.... haar Geest is. Daarom trouw ik, Richard Delavigne, met Zus van P....

Ik wil jullie niet vermoeien met detailbeschrijvingen,

[p. 296]

al zou ik die hartstochtelijk graag willen verzamelen; zoals ik vroeger een dichter onthulde in de verschillende driften, die zijn ziel beheersen, zo zou ik nu in bijzonderheden willen zeggen, hoe mooi Zus van P.... is; maar mijn circulaire zou op pornografie gaan lijken, al weet jullie nu beter. Daarom ga ik eindigen. Ik zal niet spreken over het uur, waarin ik Zus van P.... mijn zonderlinge manie ‘verklaarde’. In mijn extase heb ik naar woorden gezocht, naar geest.....; zij is te dom om iets te begrijpen, maar haar ogen, die, listig, onpeilbare raadselen schijnen te verbergen, waar niets is, haar lange, slanke handen, die te peinzen schijnen van dichterdromen, waar aleen een manicure is, zij hebben mij aanvaard.....

Ik schrijf dit in eenzaamheid; wanneer Zus van P.... bij mij is, weet ik alleen, dat de Schoonheid vlees is geworden. Zus van P.... is dom, dom, dom en zij zal misschien erfelijk belast zijn ook; zij is te dom, om vrije liefde fatsoenlijk te vinden en dus moet ik trouwen. Wij moeten naar buiten, ver van de stad, en de moppenpiano gaat mee; ik moet een auto kopen, opdat zij de stad kan hebben in haar onnozele agrarische eenzaamheid. Mijn kletsende schoonmoeder komt ons opzoeken en mijn dichtbundels zullen niet afgestoft worden. En mijn vrienden zal ik moeten missen.

Maar Zus van P.... is dag en nacht mooi en aanbiddelijk van lijf, en altijd anders. Daarom ga ik, godbetert, met Zus van P.... trouwen.

 

Richard

 

De vrienden vonden deze circulaire interessant en belangrijk, maar zij vermoedden, dat Richard voor hen verloren was; in hun hart benijdden zij hem. Zij gaan voort hun geest te eren in debatten en onderwijl hier en daar kleine stukjes te snoepen. Zij zullen nooit trouwen vóór zij het intellect en de erfelijke eigenschappen van hun echtgenote zorgvuldig nagegaan hebben; want

[p. 297]

de schoonheid en de verliefdheid vormen maar een dilettantisch beginstadium, waarin alleen monomanen blijven steken. Vivat ethica, pereat aesthetica!

 

18 augustus 1925

P.C.R.