Hofstadtooneel
Ibsen, Spoken

Nora zowel als Spoken ontstonden in de middenperiode van Ibsen's leven (1879-1882), waarin de preludiën gegeven werden van zijn reeks grote drama's. En hoewel Spoken een vollediger, tijdlozer meesterwerk werd, het verlengt toch het in Nora gestelde probleem; Dr. Rank kondigt die verlenging aan. De disharmonie der individuen groeit tot oneindigheid in de tragischer, noodlottiger disharmonie der erfelijkheid. Nora kon zich vrijmaken om het leven opnieuw onder de ogen te

[p. 342]

zien; voor Oswald is ook dit laatste, de wanhoopsdaad, verloren. Het overschot aan vreugde zijn vader toegemeten, wordt van zijn budget afgetrokken. Zijn levenslijn werd bepaald als een boetedoening nog eer hij geboren was. Daarom gaat deze ware ‘Schicksaltragödie’ de tijdelijkheid zo verre te boven; want waar de geslachten elkaar vormen en beperken, verzinken wij allen weer naar onze voorouders. Zij waren mensen en brachten mensen voort; de demonen, die hen beheersten, keren terug, in dezelfde kamer, in hetzelfde gebaar van begeren.... spoken. Geen deur is er meer om dicht te smakken achter een bevrijde ziel; er is slechts een gruwelijke en verraderlijke oneindigheid, een duistere en steeds verborgen successie. Wij zijn gedetermineerd.

Ibsen is hier zo sterk door het vraagstuk der fysische gedetermineerdheid gegrepen, dat hij dadelijk naar het uiterste tastte: de geërfde ziekte. Daarin lag voor hem, misschien de laatste heros der Aufklärung, de grootste kans zo schrijnend mogelijk het verschil van wat is en wat zijn moet, bloot te leggen. De eerste akte is nog geheel gevuld met de typische Ibsen-parallelllen, symbolische aanduidingen van de theorie naast de wereld. De woorden van de conventieman, de predikant Manders, wijzen op het werkelijke tegendeel van zijn bedoelingen, waarvoor hij zelf ongevoelig is geworden; de gestichts- en asielkwestie wemelt van dergelijke opzettelijke toespelingen. Ibsen was een goed constructeur, maar hij verborg zijn techniek niet altijd zeer listig.... Tot in het tweede en derde bedrijf de verwikkelingen langzaam op het tweede plan komen en alleen het tragische paar, moeder en zoon, rest. En ook zij vereenzamen, want tegenover spoken kan niemand bijstand verlenen; ook al wordt alle schuld opgeheven, de angst en de dood zijn voor de enkeling bewaard.

Oswald werd hier eens gespeeld door Moissi, met de volle maat van zijn weke lyriek, zijn getemperde overgangen; hij speelde dichterlijk tot in de dood. De opvatting van Jan van Ees is nuchterder, realistischer,

[p. 343]

maar daarom niet minder; de altijd weer ontzettende laatste scène beschouwde hij meer dan Moissi als een pathologie. Misschien deed hij de ruimere strekking - het algemeen conflict tussen maatschappelijke conventie en leven - enig onrecht, door te zeer het ziektebeeld te willen geven; maar de verdienste van dit accent blijft niettemin onmiskenbaar. De Helene Alving van Alida Tartaud werd echter gedrukt door de herinnering aan Lina Lossen; tegenover dit hoogtepunt van zuivere interpretatie kon deze al te temperamentloze creatie met hier en daar een rhetorisch bijgeluid het niet bolwerken. Ook Schwab, die toch een zeer aannemelijke dominee Manders liet zien, overtrof de stuggere duitse vertolking niet; zodat, met een enigszins uitbundige Engstrand van v. Gasteren en een wat vlakke Regine van Kitty Kluppel, deze opvoering de indruk gaf van een zeer koele, maar naast Moissi door zijn typische verschillen opmerkelijke weergave van een sterk stuk met een onsterfelijk laatste bedrijf.

 

7 november 1925

M.t.B.