De geschiedenis van de soldaat
Een vluchtig overzicht.

Geen andere reden, dan ernstige sympathie voor het werk van de kring ‘Kosmos’, geeft mij aanleiding op verzoek van de redactie in dit blad een enkele opmerking neer te schrijven over de ‘gelezen, gespeelde en gedanste’ Histoire du Soldat van Ramuz en Strawinsky. Het ligt in dit geval niet op mijn weg om kritiek te leveren, waar een te belangrijk onderdeel van het geheel, de muziek, volkomen buiten mijn competentie valt, waar ik slechts in de gelegenheid was oppervlakkig kennis te nemen van de interessante tekst in de vertaling van M. Nijhoff. Maar onopgemerkt mag deze middag ook in P.C. geenszins voorbijgaan, omdat in dit desolaat toneelseizoen iedere goede poging waardering verdient, iedere inbreuk op het drakensysteemSaalborn en het (tijdelijke?) blijspelletjessysteem-Verkade luide moet toegejuicht worden. Was het niet een prachtig symptoom, dat enige onverlaten van het schellinkje het experiment trachtten uit te fluiten? In Holland wel te verstaan, waar de Tinekes en andere fatsoenlijke lichtekooien des heren van Riemsdijk nog steeds worden getolereerd en zelfs in toneelkronieken

[p. 375]

‘besproken’! Voor het eerst sedert jaren konden wij weer het oerelement van passie en extase hervinden in het applaus, dat een lege formule dreigt te worden, omdat het contrast, de snerpende verontwaardiging der fluitjes, ontbreekt. Voorwaar, het was een goede middag!

Dit experiment werd, als alle andere, gekenmerkt door zijn fouten. Ik zwijg over de vernietigende opmerkingen, die onze muziekcritici over de vertolking van Strawinsky hebben uitgesproken; zij zullen wel gelijk hebben. Het conflict tussen dirigent en voorlezer was overigens duidelijk en welsprekend genoeg. Ik wil niet eens zwijgen over een zo totale misvatting als de lome Leistikow-reminiscensen van Joanne Boogers, in dit verband wel ten enenmale misplaatst. Bij experimenten is nu eenmaal veel te corrigeren, maar dat is het voornaamste niet. De indruk van het geheel immers was overtuigend, modern in de goede zin, zoals de tekst archaïstisch is in de goede zin, onbelangrijk als verwikkeling (de middeleeuwse ‘godsviant’ keer hier vrijwel zonder moderne toevoeging terug), navrant en soms verrassend modern in zijn smartelijke levenswijsheden:

 
Eén geluk duldt nooit naast zich een tweede geluk,
 
Als men niet kan kiezen, stooten ze elkander stuk.
 
 
 
Zoo kan men niet zijn wie men is en wie men was tegelijk.
 
Het hart van den mensch is maar een zeer klein rijk.

Zijn dit de middeleeuwen? Neen. Is dit Ramuz? Ik weet het niet. Is dit Nijhoff? Het is niets dan Nijhoff en Nijhoff is de moderne zwerver met de gebarsten viool. Hij kent de onoplosbare antinomie van deze tijd.... Ik kreeg de indruk, dat de vertaler zijn stempel wel zeer sterk op dit werk heeft gedrukt!

In de opvoering was wel degelijk een harmonie tussen bedoeling en resultaat te bespeuren; overschatting van krachten in details verandert daaraan niets. En is dit niet de hoofdzaak van het experiment: dat het mo-

[p. 376]

gelijkheden onthult en tradities aantast? Hier zij nog in het bijzonder gewezen op de verrassende prestatie van A. van der Vies als Duivel. Terwijl zijn toneelgebaar en -stem geïnspireerd waren op Verkade's Molnàrrollen, teveel meestal, bewees hij als danser een modernritmische zelfstandigheid te bezitten, die zich zeer gaaf bij de muziek aansloot, (vergelijk daarbij het zeepachtig deinen van Joanne Boogers..... + Strawinsky!). In het algemeen: een opvoering als deze stelt bijna ondoenlijke eisen en forceert gemakkelijk een nog niet bereikte veelzijdigheid van zeggen, akteren en dansen. De Soldaat van Hooykaas was in dit opzicht nog het meest bevoorrecht eenzijdig!

De kostuums en decors van Van Uytvanck waren zo goed, dat hij de gewild-primitieve analfabetische zonden aan zijn ‘toneel op het toneel’ gerust achterwege had kunnen laten.

 

Een nastukje is soms vermakelijk, hoewel zelden. Nu zeker niet. Wie het vers van Chasalle kent, dat aan het ‘imaginair drama voor oude generaals’, Rataplan, ten grondslag ligt, zal het betreuren, dat de comediedichter Kelk zich ditmaal met zijn oude ‘collaborant’ associeerde om er een dramatisch geval van te fabrieken. Want dezelfde redenen, die het gedicht goed maken, bederven het stuk. In de eerste seconden is de clou al doorleefd en begrepen en het verdere gedoe van de militaire leeghoofden en hun ballerina zakt langzaam weg in verveling.... Ik vraag mij af: waarom werd hier Kelk's Janklaassenspel Katrijn niet gekozen?

Zo was het slot een blunder. Die echter niet in staat was de goede stemming te verstoren. En die het goede werk van de kring ‘Kosmos’ en de leidende figuur, de energieke Paul F. Sanders, niet ongedaan maakt.

 

6 maart 1926

M.t.B.