Jef Last en het plagiaat

Hij verdedigt de originaliteit van ‘Partij Remise’

In Vooruit van 17 Febr. komt Jef Last op tegen de door A.M. de Jong tegen hem uitgesproken beschuldiging, waarop wij Zaterdagavond eenig commentaar hebben gegeven. Last deelt mede, dat hij zijn volledig verweer pas na overleg met zijn uitgever en advocaat zal inzenden, maar stelt reeds het volgende vast:

‘Het gedeelte van mijn boek, dat over de vloot handelt, bedraagt 46 van de 304 pagina's.

Van dit gedeelte berusten de pagina's 69 en 70 op datgene wat ik, als student in Leiden, geregeld van de zeevaartschool zag, de pagina's 71 en 72 op datgene, wat ik over de opleiding hoorde, toen ik, in 1923, te zamen met de jongens uit Gorkum op de “Heemskerk” diende voor herhalingsoefeningen.

Om het materiaal te verzamelen voor de pagina's xx-100 heb ik eenige maanden lang op de Histo[risc]he en Oeconomische bibliotheek aan de Heeren[gra]cht gewerkt, waar men zoo vriendelijk was [mij] de oude jaargangen van “Het Anker” en ver[schi]llende brochures over de opleiding in Leiden [en] Hellevoetsluis ter hand te stellen. Geen zinnetje [komt] in deze pagina's voor dat niet, nawijsbaar, xxx een berichtje in deze bladen en brochures xxxeend is.

De pagina's 121-124 berusten op herinneringen aan mijn twaalf maanden diensttijd als zeemilicien in Den Helder, de pagina's 125-137 zijn volledig gebaseerd op twee interviews, welke ik, in het bijzijn van mijn soc.-dem. vriend, dr. Ketner uit Den Helder, gehad heb met den oud-bondsbestuurder Smid en den vroegeren zetbaas van het bondsgebouw Borkert.

De pagina's 265-278 berusten volledig op inlichtingen, welke mij in een serie gesprekken, door den heer Sirach uit Rotterdam en den heer Koolberg te Amsterdam, welwillend werden verstrekt.

De onjuistheid van de bewering alsof ik eenig materiaal van den heer Van Nugteren noodig gehad of gebruikt zou hebben, is hiermede, dunkt mij, reeds voldoende aangetoond, evenals de onjuistheid van de bewering, dat er in deze gedeelten historische fouten zouden voorkomen.

Verder wil ik er reeds thans op wijzen:

a. Dat ik reeds meer dan een jaar aan mijn boek Partij Remise bezig was voor de heer Van Nugteren mij een gedeelte van zijn manuscript ter beoordeeling zond, en dat de uitgave van mijn boek destijds reeds vast stond.
b. Dat ik den heer Van Nugteren niet slechts geadviseerd heb zich met zijn manuscript tot mijn uitgever te wenden, maar dat ik hem ook persoonlijk het adres van de Mij. de Baanbreker (later Contact), verstrekt heb.’