Bedenkelijk oordeel?

W.A. Kramers contra Maurits Uyldert
Critiek en contra-critiek

In ‘Den Gulden Winckel’ van deze maand is de sfeer van discussie ditmaal zeer levendig. De redacteur W.A. Kramers schrijft vooreerst een scherp requisitoir tegen de Pen-delegatie te Barcelona en de Maatschappij der Ned. Letterkunde; voorvallen ook in dit blad behandeld. Dezelfde schrijver stelt de quaestie van de ‘contra-critiek’ aan de orde, naar aanleiding van een in het Alg. Hansdelsblad verschenen bespreking door Maurits Uyldert van den roman ‘Het Land van Herkomst’ van E. du Perron. Hij is van meening, dat deze bespreking de spuigaten uitloopt en een contra-critiek eischt; ‘voor de hoogst noodzakelijke zuiverheid op het gebied der critiek is het dringend vereischt, dat van tijd tot tijd gewezen wordt op onbehoorlijkheden, die aan de competentie des beoordeelaars ernstig doen twijfelen’.

Kramers citeert dan de uitlatingen van den heer Uyldert, die o.a. het volgende heeft geschreven:

‘De heer du Perron bezit niet het minste talent. Aan zijn stijl ontbreekt elk persoonlijk cachet, zijn artikelen blijven, zelfs al zijn ze nog zoo agressief, machteloos van toon en door-en-door onbeduidend. Men kan zijn verhalend proza nauwelijks vernuftig noemen. Alle oorspronkelijkheid en geest is dezen publicist vreemd, al wat hij schrijft is kleurloos, troebel, grauw.

Enkele decenniën geleden zou werk van zulk gehalte door geen enkelen uitgever van naam aanvaard, door geen criticus besproken zijn. Men zou het te nauwernood hebben opgemerkt, zoo zeer is het gespeend van alles wat naar geestelijke waarde zweemt. Op zijn best zou men van literair geknutsel kunnen gewagen. En daarom is het werk van dezen schrijver, of liever is het feit, dat daaraan thans ook door literatoren van talent in zekere mate aandacht wordt geschonken, symptomatisch’.

Men mag theoretisch den heer Uyldert geenszins het recht ontzeggen, deze meening te hebben en uit te spreken. Anderzijds is het protest van Kramers evenzeer begrijpelijk, omdat het eenvoudig verbijsterend is, dat de heer Uyldert zooiets in vollen ernst voor zijn rekening neemt. Immers, wat ‘Het Land van Herkomst’ ook moge zijn (problematisch, egocentrisch, ik weet niet wat al), talentloos, zonder persoonlijk cachet, machteloos en door-en-door onbeduidend kan alleen een volslagen blinde het noemen; deze qualificaties slaan als een tang op een varken. Men moet dus aannemen, dat de heer Uyldert òf in een andere taalwereld leeft, waarin alle termen de tegenovergestelde beteekenis hebben, òf een speciaal appeltje met zijn slachtoffer heeft willen schillen. Laten wij hopen, dat het eerste waar is; maar zelfs dan nog blijft de indruk van zulk een critiek pijnlijk; vooral omdat de heer Uyldert niet de moeite heeft genomen zijn zonderlinge uitspraken in de rest van zijn artikel te motiveeren.

Kramers noemt het oordeel van den heer Uyldert ‘bedenkelijk’. Die term lijkt mij zwak: men behoeft zich, zooiets ongemotiveerds en werkelijk erg absurds lezend, geen oogenblik te bedenken om het tegendeel te denken van wat de heer Uyldert denkt.

M.t.B.