De ‘verwarrende’ critiek

Men moet slechts belangstelling wekken voor ‘alles’
Een reclamesysteem met reclamemaatstaven

Zaterdag j.l. heeft de heer W.N. van der Hout alhier een schilderijtentoonstelling geopend met het uitspreken van een korte rede. De kortheid belette den heer Van der Hout niet eenige opmerkingen te maken over de kunstcritiek in de dagbladpers, ten einde des te meer relief te geven aan de ‘eenvoudige, sobere, intieme kunst, zonder daverende excessen en zonder wereldbestormenden tendenz’, die op de tentoonstelling vertegenwoordigd schijnt te zijn.

Volgens dezen spreker is de critiek in dagbladen een ongewenscht element. De taak van de pers is ‘in de eerste plaats het wekken van belangstelling voor alles wat er om ons heen gebeurt’, zegt de heer Van der Hout. Accoord van Putten, maar hoe speelt de heer Van der Hout het klaar om belangstelling te wekken zonder de schiftende, ordenende functie van de critiek? Wil hij inderdaad belangstelling wekken voor alles (los en vast, rijp en groen, dun en dik) vat zich maar aan zijn leergierig oog en oor aanbiedt? Wil hij daarbij alle gevoel voor differentie laten verdwijnen? Ik zou dan den heer Van der Hout een goeden raad willen geven: vervang ‘het wekken van belangstelling’ door een duidelijker begrip, n.l. ‘het maken van reclame’. Dan weten wij waar wij aan toe zijn; reclame veronderstelt inderdaad geen enkele critische distantie van de zaken, die men wenscht te propageeren; reclame heeft, mits goed Amerikaansch opgezet, nog nooit nagelaten belangstelling te wekken.... en volkomen critiekloos, inderdaad..

Kunstcritiek werkt, volgens den heer van der Hout, ‘op de breede massa eer verwarrend dan verhelderend’. Het zal wel waar zijn; maar volgt daaruit, dat men die ‘breede massa’ dan maar naar de oogen moet zien? De heer van der Hout wil de belangstelling van die ‘massa’ tot iederen prijs opwekken; in plaats van een bescheiden poging te ondernemen (of maar te ondersteunen) om het individueele, critische denken in die massa hier en daar te bevorderen, in plaats van te trachten hier en daar het kunstsnobisme of de volkomen onverschilligheid jegens alle kunstuiting om te zetten in een eigen, persoonlijk reageeren op kunst, wil de heer van der Hout met zijn reclamemethode de ‘breeje massa’ met zijn belangstellingtoeter de expositie- en concertzalen binnendrijven, onder het motto ‘dat het toch allemaal zoo bijster mooi is’ (zij het dan ook vrij van daverende excessen, den heer van der Hout immers ongevallig). Een schitterende en voor het gehalte der ‘massale’ kunstwaardeering voorwaar veelbelovende tactiek!

Bezoek van tentoonstellingen onder leiding van de schilders zelf, meent de heer van der Hout, is een uitstekend middel om de belangstelling te wekken. Wederom accoord, maar het is verre van een nieuw gezichtspunt; en bovendien zijn er in de statistiek ook gevallen bekend, zeer ernstige zelfs, waarin de voorlichting van schilders verwarrend werkte.... Verbijsterend is wat de heer v.d. Hout daarop volgen laat: ‘Wie op deze wijze zijn kijk op en kennis van de schilderkunst tracht te verbeteren, zal wijs doen met geen kennis te nemen van de kunstcritieken’. Hoe nu? Men zou zeggen, dat het voor de aldus opgeleiden juist nu een bijzonder voorrecht zou worden om die kunstcritieken te lezen en zich er rekenschap van te geven, wat men in het oordeel van den criticus onderschrijft en wat niet! Maar neen, in het reclamesysteem van den heer van der Hout past nooit en nergens de critiek, omdat hij er op uit is de middelmatigheid in de kunst te laten zegevieren en zijn ‘eenvoudige, sobere, intieme kunst zonder daverende etc.’ te proclameeren tot den maatstaf van alle kunstwaardeering überhaupt.

In dit verband wordt dan ook begrijpelijk waarom volgens den heer van der Hout (conclusie nemende met een woord dat bij Rhijnvis Feith moet staan) ‘het kleinste vonkje genie eeuwig blijft, terwijl de critieken als zomermuggen wegdrijven’; het geniale voor de ‘breeje massa’ is nl. in dit reclamesysteem het eenvoudige, sobere en intieme (lees: het middelmatige) en dat schijnt, althans in Nederland, eeuwiger dan de scherpzinnigste critieken van Conrad Busken Huet en Multatuli.

M.t.B.