‘De beul’ van Pär Lagerkvist

Van novelle tot tooneel
Een nageboorte van het expressionisme

Pär Lagerkvist, De Beul. (Vert. door N. Boelen - Ranneft. (Van Loghum Slaterus, Arnhem 1935).

Morgen zal de eerste opvoering in den Haag worden gegeven van het tooneelstuk, dat tot dusverre het meest geruchtmakende in het seizoen is geweest: ‘De Beul’ van den Zweedschen schrijver Pär Lagerkvist. De Amsterdamsche Tooneelvereeniging speelt dit stuk, dat een bewerking is van een novelle, van den auteur zelf afkomstig.

 

Deze novelle nu is dezer dagen verschenen als no. 10 in de bekende wel verzorgde Stemserie (no. 9 was het merkwaardige ‘St. Manuel Bueno Martelaar’ van Unamuno, waarover ik vroeger geschreven heb). Eigenlijk is de term ‘novelle’ hier weinig aangebracht, omdat men van dezen prozavorm een op een bepaald conflict toegespitste handeling verwacht. Daarvan is bij Pär Lagerkvist geen sprake; hij laat een reeks beelden aan ons voorbijtrekken, die zich eerst op een middeleeuwsche kroeg en daarna op een moderne dancing concentreeren. Op den achtergrond is zwijgend de beul aanwezig: het dreigende bloedsymbool van alle tijden. Deze opzet doet sterk denken aan het expressionistische werk der Duitsche na-oorlogs generatie; men herinnere zich b.v. ‘Stervend Europa’ van Iwan Goll, ‘Phaea’ van Fritz von Unruh en soortgelijke voortbrengselen van een met de symbolen van den ondergang spelend geslacht. Pär Lagerkvist, van wien, voorzoover mij bekend, verder niets in het Nederlandsch is vertaald, sluit zich in deze ‘novelle’ volkomen aan bij den stijl van dit Duitsche expressionisme; ‘De Beul’ is meer pathetisch dan diep, meer schilderachtig dan psychologisch gemotiveerd. Een ‘schreeuw’ zou dit werk zijn, werd ergens gezegd; en inderdaad, er wordt veel in geschreeuwd, veel meer dan een groot schrijver zou doen. Met name de tweede afdeeling in de dancing is een ware orgie van schreeuwende en vechtende en dansende en dampende menschen, blanken en negers door elkaar; Lagerkvist schildert hier het geweld van den allerlaatsten tijd, met duidelijke toespelingen op het Duitschland van na 1933; het geweld, dat geen metaphysische verontschuldiging meer van noode heeft en zich direct beroept op het overwicht van den beul zelf. Maar hoe eerlijk de verontwaardiging hier ook moge zijn, de auteur is er niet in geslaagd zijn verhaaltrant boven het peil van een expressionistische revue uit te brengen, en wanneer dan tenslotte de beul het woord neemt en zich aankondigt als de verlosser door het bloed, dan is ook deze ‘Umwertung’ van het Christussymbool te duidelijk een effect:

‘Ik ben uw Christus, met het beulsteeken op mijn voorhoofd! Hierheen voor u gezonden!

Tot strijd op aarde en den menschen een mishagen!

Uw God hebt ge doen versteenen! Hij is nu al sinds lang dood. Maar ik, uw Christus, ik leef! Ik, zijn machtige gedachte, zijn zoon, die hij ontving en ter wereld bracht met u, toen hij nog geweldig en levend was en wist wat hij wilde! Hoe hij dit hier bedoelde! Nu verweert hij als een lepralijder op zijn troon en zijn stof wordt in de hemelwoestijn verspreid met de eenzame wind der eeuwigheid. Maar ik, Christus, ik leef! En wel omdat gij moet leven! Ik ga mijn heirweg door de wereld en verlos u elken dag in bloed! - En mij kruisigt ge niet!’

 

Zoo spreekt de beul van Pär Lagerkvist, in zijn toorn om de menschen. En ook zonder vriendelijker over het menschdom en zijn epidemische verdwazing te denken dan deze schrijver, kan men hem toch gerust rhetorisch noemen om de wijze, waarop hij zijn verontwaardiging in beelden omzet.

 

Er is heel weinig werkelijk conflict in ‘De Beul’, hoewel er veel in wordt geschilderd. De beul komt pas aan het slot in verzet tegen de pygmeeën, die hem meenen te dienen, en zwijgt voor de rest; verder bestaat het verhaal uit tamelijk chaotische dialogen en verslagen van wat elders gebeurde. Men kan zich dan ook moeilijk voorstellen, dat juist van deze novelle een tooneelstuk is gemaakt; een revue zou meer voor de hand liggen. Van Dalsum is echter een specialiteit in het ten tooneele brengen van dit soort expressionistische bedoelingen (Phaeal), en men mag dus nieuwsgierig zijn naar het resultaat van bewerking en opvoering.

 

De vertaling van ‘De Beul van N. Boelen-Ranneft laat zich zeer goed lezen, al zijn zinnen als ‘Alles vormde een ongehoorde sfeer’ zeker niet fraai. De houtsneden van Fokko Mees zijn in stijl van den tekst.

M.t.B.