Freud en zijn invloed
Het Europeesche geestesleven zonder Freud niet meer te denken
Geen ‘Freudisme’, maar critische dankbaarheid

Het komt zelden voor, dat een baanbrekende geest zelf nog de zege van zijn beginselen beleeft. Men kan zeggen, dat dit met Freud het geval is; de psychoanalyse is, na een periode van strijd tegen velerlei vooroordeel, een officieele factor geworden in het Europeesche cultuurleven. Ook al is Freud in sommige kringen nog taboe, en al heeft zelfs een Europeesche staat zijn grenzen voor hem gesloten, aan de enorme beteekenis van zijn onderzoekingen wordt toch nergens meer getwijfeld, waar twijfelen nog een toegelaten werkzaamheid van den menschelijken geest is. Men meent hier en daar zelfs, Freud reeds ‘overwonnen’ en zijn theorieën ‘gecorrigeerd’ te hebben.... beter bewijs voor het beslissende van zijn invloed kan men zich al niet denken.

 

De persoonlijkheid van den tachtigjarige is voor ons in den strijd om de psychoanalyse en haar al-dan-niet-toereikendheid voor de kennis van het zieleleven wel een van de zuiverste elementen. Men kan de psychoanalyse en de psychoanalytische ‘school’ verwijten maken, omdat zij dikwijls de leer op den voorgrond hebben gesteld, waar het persoonlijk voorbeeld eigenlijk hoofdzaak zou moeten zijn (de schrijver van het artikel over Freud in dit blad heeft er in zijn nieuwe boek ‘Der Ueberraschte Psychologe’ op gewezen); maar daaraan heeft Freud zelf geen schuld, of alleen zijns ondanks schuld. Freud is een universeele geest, en een universeele geest trekt leerlingen aan, nadat zij aanvankelijk de spotlust heeft opgewekt en velen heeft afgestooten; dat die leerlingen zich aaneensluiten, zich beroepen op woorden van den ‘meester’, een gemeenschap vormen, die zich verdedigt tegen wat in den kring dier gemeenschap voor wanbegrip en miskenning wordt gehouden.... dat alles is niet een gevolg van Freuds neiging om school te maken, maar een natuurlijk uitvloeisel van de verhouding individu-collectiviteit. Freud zou nooit de beteekenis gehad hebben, die hij (een typisch representant van de natuurwetenschappelijke methode, ondanks alles wat men over zijn ‘fantasie’ heeft gefabeld) in het huidige Europa heeft, als hij proselieten had willen vormen, of een leer verkondigen. Eerder is het zoo, dat deze persoonlijkheid macht kreeg over de geesten door zijn natuurwetenschappelijke exactheid en bescheidenheid, zoodat de afwezigheid van zwarte magie hier juist magisch werkte.

* * *

 

Dat men Europeesch geestesleven niet meer kan denken zonder Freud, wil allerminst zeggen, dat zijn onmiddellijke invloed overal is aan te wijzen, waar met 't woord ‘Freudiaansch’ wordt gegoocheld. Bijna zou ik de paradox durven wagen, dat men beslist geen directen invloed van Freud kan verwachten, waar over iets, dat ‘Freudiaansch’ zou zijn, gesproken wordt. Als men op den pseudo-invloed van Freud zou afgaan, zou men moeten vaststellen, dat hij het aanzijn heeft gegeven aan het surrealisme, aan psycho analytische films van dubieus karakter en eigenlijk aan alle slechte romans, die er in de laatste vijftien jaar verschenen zijn. Het is raadzaam met den waren invloed van Freud voorzichtig te zijn, wil men niet uit het nog verliezen, dat deze strikt wetenschappelijke geest het tegendeel is van een kwakzalver of een wonderprofeet. Dat de psycho analyse gevulgariseerd werd, dat mindere geesten zich van problemen meester maakten om ze als waarheden op te disschen, is een aangelegenheid op zich zelf, waarvoor alweer Freud in het minst niet verantwoordelijk is. De koersstijging van het onbewuste en den droom, die de kunstenaars uit den aard der zaak bijzonder hebben bevorderd door hun speculaties, is een algemeen na-oorlogsch verschijnsel; al mogen de ‘Freudiaansche’ termen hierbij een zekere rol spelen, dat de geest van Freud in deze manifestaties werkt, zal men moeilijk kunnen volhouden. Want wat zijn tenslotte termen! Etiquetten, verzamelnamen voor nuances, meer niet. Zij worden onmiddellijk grof en onbruikbaar, zoodra zij het karakter krijgen van een recept. Men ga maar na, tot welk een inderdaad afschuwelijk patent-systeem het misbruik van ‘Freudiaansche’ termen heeft geleid in de moderne biographie, die een persoonlijkheid verklaard acht, wanneer zij haar vatbaar heeft gevonden voor een Oedipus-complex.

 

Aan deze en soortgelijke verschijnselen van abject ‘Freudisme’ ontbreekt nu precies datgene, wat de persoonlijkheid van Freud zelf zoo bewonderenswaardig maakt: de intellectueele zuiverheid, de strenge stijl in het betoog, de afkeer van het irrationeele, speculatieve en conventioneele. Ieder genie heeft waarschijnlijk wel zijn ‘aap’ naast zich; zoo heeft Freud naast zich gekregen de Freud-conventie, die juist door haar duidelijke tweederangsheid des te meer reliëf geeft aan het levenswerk van den man, wiens geheele streven er in heeft bestaan zich van conventies vrij te houden.

* * *

 

De werkelijke invloed van Freud op de Europeesche cultuur behoeft daarom volstrek niet onmiddellijk aan de hand van de terminologie te worden bewezen. Zijn voornaamste invloed zal juist niet vast te leggen zijn, omdat de zelfstandige persoonlijkheden haar hebben verwerkt. Men kan herhaaldelijk constateeren, dat zij, die ongetwijfeld nader aan Freud verwant zijn dan zijn epigonen, hem critisch hebben opgenomen en zijn inspiratieve soberheid niet hebben misbruikt om zijn slaven te worden. Vestdijk wijst in dit verband in een artikel in de ‘Groene’ van deze week over Freud op Thomas Mann, die in zijn ‘Zauberberg’ den ‘zielsontleder’ dr Krokowski duidelijk aan de kaak stelt, hoewel hij hem toch een belangrijke functie toekent en zijn intellectueele capaciteiten geenszins onderschat. Men kan trouwens, om dicht bij huis te blijven, in Vestdijk zelf (een van de weinige Nederlandsche schrijvers, die zeer essentieel door Freud zijn beïnvloed) de ambivalente verhouding tot dezen leermeester constateeren; zoowel de dankbaarheid jegens de persoonlijkheid Freud als de afkeer van den ‘Freudiaanschen’ thaumaturg (men denke aan het aequivalent van Krokowski, den psycho-analyticus Peter van Herwaarden uit ‘Else Böhler’!) spreken in Vestdijks werk mee. Dit is geen toeval; de waarlijk scheppende persoonlijkheid neemt niet critiekloos over, maar erkent de gedeeltelijke afhankelijkheid juist het eerlijkst door de critiek niet buiten werking te stellen.

Het is om dezen persoonlijken, inspireerenden invloed in de eerste plaats, dat vele Europeanen Freud in zijn hoogen ouderdom als een hunner voornaamste leermeesters erkennen. Dat den tachtigjarige vele bewijzen van deze dankbaarheid zullen geworden, spreekt wel vanzelf.

M.t.B.