Vertalingen van Merz en Gervais

Muizen en ratten
Buitenlandsche dichters in het Nederlandsch

Een belangrijke vertaling, die een boek van beteekenis binnen veler bereik zal brengen, is Nico Rosts bewerking van ‘Ein Mensch Fällt aus Deutschland’ door Konrad Merz, onder den Nederlandschen titel (die uitstekend de bedoeling van den schrijver weergeeft): Duitscher Aangespoeld. (Uitg. Mij. De Tijdstroom, Lochem z.j.).

De vertaler is er in geslaagd de sfeer van het origineel vast te houden, zoodat deze roman der emigratie (waarop ik bij verschijning met nadruk de aandacht heb gevestigd, omdat hier op bijzonder ontroerende wijze gehandeld wordt over de ervaringen der emigratie als opvoedend element voor de persoonlijkheid) ook in het Nederlandsch, op de juiste waarde kan worden geschat. Enkele slordigheden en germanismen hadden vermeden kunnen worden.

Ik hoop, dat Merz' roman, die gedeeltelijk in Duitschland, gedeeltelijk in Nederland speelt, ook langs dezen weg zijn publiek zal vinden. Hij verdient het ruimschoots.

 

* * *

 

‘Er bestaat voor Otten een durende obsessie, waaraan hij reeds in zijn boek “Bed en Wereld” vorm trachtte te geven; maar het is een obsessie, waaraan men onmogelijk een naam kan geven op grond van de gegevens, die hij er zelf over verstrekt. Tusschen Otten en den lezer staat de litteratuur; er is in zijn stijl geen onmiddellijk contact door de nuance, maar veeleer een neiging tot bewust-literaire en soms zelfs gemeenplaatsige beeldspraak.. Blijkbaar worden de gevoelens hem alleen bewust langs den weg van de vergrooting en de veruiterlijking door het woord; niet de ironie of de humor regeeren over zijn zinnen, maar een doodelijk-ernstig geformuleerde zwaartillendheid.’

Aldus mijn karakteristiek van Ottens stijl, naar aanleiding van zijn verleden jaar verschenen boekje ‘Angst, Dierbare Vijandin’; ik herhaal haar, omdat zij letterlijk toe te passen blijkt op zijn nieuwe bundel verhalen Muizen en Demonen (Van Loghum Slaterus, Arnhem). Ook in dit proza is de literatuur veel sterker dan de oorspronkelijke aandrift der creatie; men moet dus Ottens macabere romantiek (ongetwijfeld aan echte benauwingen ontsprongen) ongeveer beoordeelen als de zielesmarten van Rhijnvis Feith (en niet als die van Poe of Kafka). Als sensatieverhalen is deze lectuur niet slecht, maar de schrijver heeft iets anders (iets diepers en hoogers) willen geven. Het eerste verhaal, ‘Muizen’ is in dit genre dus weer beter dan bv. het tweede, ‘Moordenaar van God’, dat griezelig den stuiversroman nadert.

De titels der andere novellen zijn: ‘De Sprong’, ‘Biecht in de Gevangenis’, ‘Demon Jalouzie’ en ‘Nachtgezicht’.

* * *

 

Van de muizen naar de Ratten. Aldus de titel van een bijzonder mooi uitgegeven novelle van Albert Helman, verschenen bij Nijgh en Van Ditmar te Rotterdam (gezet in de magere Egmont) en met fraaie initialen en vignetten versierd door Jozef Cantré. ‘En moge de oplaag gespaard blijven voor het werk der nijvere ratten, want het boek wordt niet meer herdrukt’, staat er in den colophon.

Het verhaal zelf schreef Helman reeds ..in 1931, dus nog voor den tijd van zijn al te haastig en oppervlakkig geschreven dikke ‘publiekboeken’. Het is een bewerking van het rattenvanger-motief en een staaltje van des schrijvers beste werk: de korte prozavertelling (men vergelijke sommige verhalen uit ‘Hart zonder Land’ en ‘Mijn Aap schreit’). In de smakelijke aankleeding een aardige uitgave.

* * *

 

Als 'n laat product van 't naturalisme bereikt ons de korte roman Stien door Annie Slot (Bigot en Van Rossum, Amsterdam z.j.). Deze stijl schijnt onuitputtelijk, en genie heeft men er niet voor noodig, talent nauwelijks. Het verhaal, dat mej. Slot ons presenteert, wil ons diets maken, dat een inpakster op een sigarenfabriek (de titelrol) even wacht in gezelschap van vijf mannen, en gedurende de prolongatie van dat wachten vijf maal iets te intiem door hen wordt begroet. Aangezien alles mogelijk is, is ook dit mogelijk, zooals het mogelijk is, ja zelfs waarschijnlijk, dat nu een kind geboren moet worden van vijf of geen vaders.

Dit zijn de gegevens voor den roman, en wie wil weten wat mej. Slot verder aan haar particuliere verbeeldingswerk weet te ontlokken, leze ‘Stien’ vooral. Ik prefereer echter ‘Hoe warm het was, en hoever’ of ‘Three men in a boat’ ‘als ik het voor het zeggen heb.

* * *

 

Een denkbeeld van den invloed, die in alle perioden van het Nederlandsche letterkundig leven het buitenland op onze poëzie heeft gehad, geeft de bloemlezing Uit de Wereldpoëzie, samengesteld door Johan de Molenaar uit gedichten, die uit vreemde talen in het Nederlandsch werden ‘overgedicht’; verzorgde uitgave van Elsevier, Amsterdam.

De verzameling is met overleg en kennis van zaken bijeengebracht. Hoewel ook aan de oudere dichters aandacht is geschonken, vormen toch de dichters na '80 de hoofdschotel; en wat hen betreft, was De Molenaar zeer volledig, voorzoover dat in een klein bestek mogelijk is. (Dat Verwey en Van Eyck niet vertegenwoordigd zijn, komt niet voor rekening van den samensteller). Het blijkt, dat Nederlandsche dichters allerminst op hun slechtst zijn, wanneer zij zich aan een transpositie wagen; en het is merkwaardig te constateeren, hoe bv. een sterk talent als Slauerhoff op verschillende buitenlandsche dichters gelijkelijk het stempel weet te drukken van zijn markante persoonlijkheid.

Ik noem van de aanwezige vertalingen uit den overvloed: Pretrarca vertaling van Hooft, Boutens vertalingen van Shakespeare, Novalis en Rossetti, Bunings uitstekende bewerking van Villon, Spaansche copla's van Hendrik de Vries, Eekhouts sonnetten van Michel-Angelo, en wijs verder op zeer veel andere, deels ook weinig bekende herdichtingen.

Een zeer aanbevelenswaardige uitgave, die veel succes verdient!

* * *

 

In de Karavaanreeks is een nieuw boek verschenen van A. Gervais, Chineesche Idylle (Boucher, Den Haag 1936). De schrijver is hier te lande reeds bekend geworden door zijn charmante studie over zijn medische ervaringen in China, ‘Aesculaap in China’. Dit tweede vertaalde boekje, dat in het oorspronkelijk ‘Une Fille de H'au’ heet, is, als ik mij niet bedrieg, ouder dan ‘Aesculape en Chine’; het komt intusschen uit precies dezelfde sfeer, en het is alleen een geromanceerde historie, een liefdesidylle tusschen Europeaan en Chineesche vrouw. Hoewel dit het geheel op een ander (minder) plan brengt, herkent men toch den schrijver overal aan zijn observatietalent en humor. Léon Holman zorgde ook thans voor aardige illustraties. De vertaling is weer van N. Brunt.

M.t.B.