De Russische film Tsjapajef

La vie monastère van Alexandre
Nachtvoorstelling Filmstudiegroep in het Studio Theater

DE HAAGSCHE Filmstudiegroep heeft Zaterdagnacht in het goed bezette Studiotheater haar tweeden filmavond van dit seizoen gewijd aan een Fransch en een Russisch werk: ‘La Vie Monastère’ van Alexandre en ‘Tsjapajef’ van de gebroeders Wasiljef. Door de medewerking van de directie van het theater kon een reclamefilmpje van Oskar Fischinger voor Van Houtens cacao vooraf worden gedraaid. Het is een klein stukje absolute kleurenfilm, uitmuntend door rhythmische vastheid en mathematisch-speelsche fantasie, met frappante diepte-effecten, zooals wij dat van Fischinger wel gewend zijn; de beweging der absolute motieven eindigt zeer suggestief in de apotheose Van Houten, die den toeschouwer als het ware in het gezicht wordt geslingerd. Wij zouden van Fischinger gaarne eens een geheele symphonie zien, waarin hij zich volledig ontplooide; deze kleine hors d'oeuvres smaken naar meer, en zij hebben maar één fout: dat zij te kort zijn.

‘La Vie Monastère’ leek mij een minder geslaagd werkstuk voor een studiegroep. Alexandre, knap fotograaf met veel verstand van de documentaire, heeft met medewerking van een abt (zooals een inleidend woord meedeelt) het kloosterleven gefilmd in zijn dagelijkschen gang van zaken. Inderdaad maken de opnamen, die hij tot een wat gerekte, maar als document soms zeer curieuze film heeft samengebonden, den indruk van authentiek te zijn; aan de suggestie van een Middeleeuwsch enclave in de moderne wereld, met eigen wetten en normen, kan men zich althans niet onttrekken, en iedere poging om het klooster door ateliereffecten op een romantischer plan te brengen is blijkbaar vermeden. Maar dit geldt helaas alleen voor de opnamen zelf, die als zoodanig ook best in de Cineac zouden kunnen worden vertoond; want Alexandre heeft gemeend een wonderlijke tendens in zijn werk te moeten leggen door aan de episodes van het kloosterleven een montage van het wereldsche, woelige leven der ‘gewone’ menschen te moeten laten voorafgaan en het geheel te moeten doorspekken met (stuntelig in het Nederlandsch vertaalde) verzen van Verhaeren. Een en ander schijnt ons te moeten aanpraten, dat het monnikenleven met zijn rust en vrede het hoogere leven is, zonder dat echter gepoogd wordt, om van de verhouding wereld-klooster nader rekenschap af te leggen; daardoor krijgt de film 'n banalen reclamekant, en lijkt op een recommandatie van het klooster-voor-iedereen (‘ga in het klooster, het is beter!’). Het effect is nu natuurlijk averechtsch, want men wordt slechts overtuigd van de schilderachtige, idyllische kanten; en dit kan m.i. moeilijk de bedoeling zijn van een katholieken filmapologeet. Intusschen: het documentaire deel is interessant, al werd daardoor alleen ‘La Vie Monastère’ toch geen gelukkige keuze voor dit programma.

* * *

 

Door de introductie van ‘Tsjapajef’ daarentegen heeft de Filmstudiegroep zich zeer verdienstelijk gemaakt, evenals vroeger door de vertooning van ‘Oekraina’, een belangrijk werk, dat ik jammer genoeg nooit op een bioscoop programma heb zien verschijnen. Op dit gebied kan een vereeniging als deze stellig veel nut hebben, want een film als ‘Tsjapajef’ is in de eerste plaats belangrijk als bijdrage tot de kennis van de vermaarde ‘Russische ziel’, en daarom voor het amusementsbedrijf zonder veel waarde. Des te grooter is die waarde voor iemand, die zich voor het phaenomeen Rusland interesseert, en niet opnieuw domweg geneigd is de geheele ontwikkeling van dat wonderlijke volk te symboliseeren in den persoon van den boeman Stalin. In ‘Tsjapajef’ kan men juist bijzonder goed zien, hoe de bolsjewistische omwenteling begon met een ‘negatieve’ periode van verzet tegen het ancien régime en hoe op den achtergrond reeds opdaagt de befaamde ‘Sowjet-glimlach’ van den heiligen commissaris uit Moskou; een glimlach die de voorbode geweest is van de starre zelfgenoegzaamheid der Stalinepisode, waartegen André Gide in zijn boekje ‘Retour de l'U.R.S.S.’ met allen hartstocht van zijn verontruste intelligentie protesteert.

Het negatieve heldendom van omstreeks 1919 wordt in deze film vertegenwoordigd door den Russischen ‘condottiere’ Tsjapajef, een vechtjas met als voornaamsten levensinzet de overwinning mitsgaders (als onvermijdelijk nevenverschijnsel) de plundering van den moejik. Evenals in den dertigjarigen oorlog wordt deze oorlog tusschen rooden en witten uitgevochten op den breeden rug van den boer; een uitstekende, door den ruigen humor werkelijk tragische scène in de film (de roof van een varken, de gelatenheid van den boer) demonstreert den oertoestand van het revolutionnaire Rusland. Nu verschijnt echter de commissaris uit Moskou, en daarmee het moraliseerende element; deze man werkt op het gemoed van Tsjapajef, den vechter bij instinct, en de plundering wordt ongedaan gemaakt; langzamerhand ziet men Tsjapajef overstag gaan naar het ‘revolutionnaire begrip.’ Hij toont zich leergierig (de leergierigheid, d.w.z. de primitieve honger naar de magie der te weten feiten, schijnt bij het nauwelijks ontwaakte Russische volk enorm te zijn!), hij leert ook discipline; maar na het onverwachte vertrek van den commissaris sneuvelt hij toch bij een overval door de vijandelijke troepen; in een der beste scènes van de film wordt hij, zwemmend met een geblesseerden arm, door mitrailleurvuur gedood. Het laatste woord is in deze film, die geheel tot de kategorie van Eisensteins ‘Potemkin’ en ‘Staking’ behoort, dus toch aan het spontane heroïsme; de theorie van de ‘Generale Lijn’ en de daarmee gepaard gaande zelfgenoegzaamheid zijn hier secundair gebleven. In een film als ‘De Weg naar het Leven’ van Ekk kan men zien, hoe de breede Sowjetglimlach en het optimisme van den ‘opbouw’ het tenslotte gewonnen hebben....

 

Voor den West-Europeaan heeft een werk als ‘Tsjapajef’, evenals b.v. ook het genoemde ‘Staking’ en Raimanns ‘Gevangenis’, een tamelijk chaotisch karakter. Logische orde scheppen volgens de principes der vertellende rechtlijnigheid van het ‘verhaal’ schijnt voor den Rus alleen na bovenmenschelijke inspanning mogelijk; hij leeft zich uit in een veelheid van vondsten, en vandaar misschien, dat hij de groote beteekenis van de montage ontdekte, die immers uitstekend correspondeert met zijn voorkeur. In ongeveer alle films van het genre ‘Tsjapajef’ is de eenige orde (die dan ook met dogmatische hardnekkigheid en primitieve, uit rancune geboren hardheid wordt doorgevoerd) de tegenstelling tusschen de booze bourgeoisie en de perfide militaire macht eenerzijds en de ruwe, maar in wezen goede, echter grootendeels nog niet of half ontwaakte arbeiders en boeren anderzijds; die tegenstelling beheerscht de geheele Russische filmkunst, zooals zij de geheele Sowjet-cultuur beheerscht. Zij moest op den duur, toen er geen binnenlandsche bourgeoisie meer was als werkelijke vijand, wel ontaarden in een soort kitsch, even star en geborneerd als de kitsch van zeker soort Amerikaansche ‘Love-team’-films en van Duitsche ‘Militärfilme’; het verschil is alleen, dat de Sowjet-kitsch aan een marxistischen impuls en de andere kitsch aan een industrieelen of fascistischen impuls gehoorzaamt. ‘Tsjapajef’ echter behoort ideologisch nog geheel tot een periode, die men terecht den bloeitijd van de Russische filmkunst noemt en die onverbrekelijk verbonden is aan de aera van den strijd om de macht; in de films, die tot dat tijdvak behooren, blijven de pedanterie en zelfgenoegzaamheid van den toekomstigen ‘Sowjet-bourgeois’ ondergeschikt aan de naïeveteit van het Russische volk, dat in die naïeveteit en ‘onontwaaktheid’ een bron van groote, want onverbruikte energie bezit. De Stalin-periode is het parvenu-stadium van die ontwakende energie; en in dit stadium is er dan ook geen sprake meer van een bloeiende filmkunst. Alleen in de verbeelding van het ‘heldentijdvak’ schiep de spontaneïteit van dit volk zich een monument.

 

* * *

 

Technisch bezien is ‘Tsjapajef’ in het geheel niet volmaakt; minder volmaakt dan ‘Potemkin’, veel minder volmaakt dan ‘De Generale Lijn’, Eisensteins bijdrage aan het stadium van den ‘opbouw’; de fotografie is matig en de montage soms prachtig, dan weer te traag van tempo. Maar hun waarde bewijzen films als deze juist het best door den rijkdom van motieven, waarmee zij den toeschouwen ondanks alles meer boelen dan het perfectste stuk modelwerk. De figuur Tsjapajef b.v. komt uitstekend tot zijn recht; zijn naïeveteit en onontwikkeldheid zijn niet geidealiseerd, maar met ruwe oprechtheid gegeven. Overrompelend is tenslotte ook de zonderlinge combinatie van humor en tragiek, waaraan onze ‘Einfühlung’ zich eerst moeilijk aanpast; vlak naast elkaar liggen de primitieve, volksche scherts en de bloedige realiteit van den oorlog. Welke West-Europeaan zou b.v. op het idee komen, een generaal der Witten de ‘Mondscheinsonate’ te laten spelen, als symbool van de onderdrukking van de arbeidende klasse door de andere? Onwillekeurig doet deze scène uit ‘Tsjapajef’ denken aan de zingende dame uit ‘Romance Sentimentale’!

De oorlogsepisoden in ‘‘Tsjapajef’ met name behooren tot de aangrijpendste; het in gesloten gelederen oprukken van de witten (de ‘intellectueelen’, zooals zij smadelijk door de rooden worden betiteld), zonder dat de mitrailleur van de tegenpartij antwoordt (uit tactische berekening) is b.v. adembeklemmend en doet nauwelijks onder voor de kozakken-episode uit ‘Potemkin’. En als er, dwars door de tegenstellingen van den strijd, telkens iets doorbreekt van den ‘eindeloozen horizon’ van dit land en van de naïeve traagheid en ‘nitsjewo’-indolentie van dit volk, dan is dat niet de geringste verdienste van de gebroeders Wasiljef, die ‘Tsjapajef’ maakten.

M.t.B.