De dijk

Gedicht van Jan Engelman als Avro-declamatorium
Het ‘plaatsvervangende’ maecenaat

Met het wegvallen van de oude aristocratische milieus, die in vroeger tijdens het maecenasschap op zich namen om aan hun levenstaak een zekeren artistieken luister bij te zetten, beginnen ook bepaalde artistieke tradities weg te vallen, of minstens af te takelen. Daartoe behoort b.v. ook de traditie van het gelegenheidsgedicht; want de ‘gelegenheden’ zijn er nog wel, maar het maecenaat ontbreekt doorgaans. Er komen zoo nu en dan echter ‘plaatsvervangende maecenassen’ opdagen, die in het verband van den tijd wel merkwaardig mogen heeten. Zoo b.v. de Algemeene Vereeniging Radio Omroep (A.V.R.O.), die een prijsvraag uitschreef ten dienste van een declamatorium; een prijsvraag, die gewonnen werd door den dichter Jan Engelman met het gedicht De Dijk. Het werd, zooals wij reeds bericht hebben, voor het eerst uitgevoerd op 22 April jl. bij het ingebruiknemen van de schouwburgzaal in de studio van de A.V.R.O. te Hilversum; Bertus van Lier componeerde er muziek bij. Thans is ‘De Dijk’ bij Em. Querido's Uitg. Mij te Amsterdam als boekje verschenen, gezet uit de bijzonder fraaie Lutetia-letter van Jan van Krimpen.

Engelman is er zeker wel in geslaagd het voor de ‘gelegenheid’ vereischt poëem te schrijven. Zijn talent (en vooral zijn sterke visueele begaafdheid) doet den lezer bijwijlen zelfs vergeten, dat een prijsvraag op den achtergrond staat. Maar toch kan men zich niet onttrekken aan de gedachte, dat Engelman zich ook zoo nu en dan met een stoplap tevreden heeft gesteld, omdat de inspiratie intermitteerend was. (Zoo is b.v. het tweemaal gebruikte ‘hij staat er groot en ruim!’ als slotregel van een strofe een machtelooze poging om de ruimte van het dijklandschap werkelijk te treffen.) Men merkt dan ook wel, dat het gelegenheidsgedicht in dezen tijd niet organisch groeit uit de maatschappelijke omstandigheden, zooals dat bij Vondel b.v. het geval was. De dichter heeft zich door zijn ‘l'art pour l'art’ trouwens zelf aan de sfeer der dienstbare poëzie onttrokken, en hij kon die niet in een handomdraai herwinnen door een prijsvraag te ‘beantwoorden’.

Toch heeft Engelman de idee van werk en vrijheid met onmiskenbaren smaak (de smaak is altijd, waar het talent is) in zijn gedicht verwerkt. Verwerkt: d.w.z. dat men de ‘verwerking’ voor de gelegenheid toch wel degelijk blijft voelen; maar het had ook zonder talent kunnen gebeuren, en dan was deze ‘Dijk’ waarschijnlijk een onleesbaar stuk rijmelarij geworden. Het is ook nu het visueele element, dat van Engelmans poëzie de voornaamste bekoring uitmaakt.

M.t.B.