Vooroorlogsch

De ‘dwaas’ als individualist Neoplatonische duiding der schuwheid

Nine van der Schaaf, De Liefde van een Dwaas. (Salamander-reeks. Em. Querido's Uitg. Mij, Amsterdam 1937) -

Houdt men het boek van Nine van der Schaaf tegen een achtergrond van Neurenbergsche paradecultuur, Spaansche non-interventie-oorlog en Chineesch-Japanschen massamoord, dan voelt men onmiddellijk, dat de mentaliteit van deze schrijfster (die, zooals men weet, aan De Beweging van Albert Verwey heeft meegewerkt) gekarakteriseerd kan worden als vooroorlogsch. Met dit woord ‘vooroorlogsch’ geeft men, merkwaardig genoeg, nog altijd aan de periode voor den oorlog van 1914 tot 1918; de non-interventie-oorlog en de officieele zeerooverij zijn er nog niet in verdisconteerd; en het is ontegenzeggelijk waar, dat het begrip iets uitdrukt, een aantal stijl-kenmerken in zich vereenigt. Welke? Dat is minder gemakkelijk uit te maken. In geen geval heeft het begrip ‘voor-oorlogsch’ iets uitstaande met de tegenstelling individualistisch-collectivistisch; want die tegenstelling bestond voor den wereldoorlog evengoed als er na. Misschien zou men het typisch voor-oorlogsche individualisme kunnen onderscheiden van het na-oorlogsche door zijn werkelijke afzijdigheid van politieke problemen, zooals men het vooroorlogsche collectivisme tegenover het na-oorlogsche zou kunnen herkennen aan een zeker respect voor de resultaten der civilisatie, dat nu totaal verdwenen is. Maar in ieder geval roept de qualificatie ‘voor-oorlogsch’ een bepaalde sfeer voor ons op, en deze sfeer vindt men op iedere bladzijde van De liefde van een Dwaas, den roman van Nine van der Schaaf.

Tusschen Van Genderen Stort en Van Schendel.

Nu is dat geen wonder, want Nine van der Schaaf is geboren in 1882 en haar eerste werk, Santos en Lypra, verscheen, als ik mij niet vergis, in 1906. Sedert dien heeft deze schrijfster, die zeer teruggetrokken leeft, nog veel gepubliceerd (proza en poëzie), maar zij is gebleven wat zij was: een voor-oorlogsche vrouw. Daarmee is op zichzelf nog niets ten goede of ten kwade gezegd; het is slechts een bepaling van de sfeer, die voor haar werken kenmerkend is. In een boek als De liefde van een Dwaas is het individualisme (want het is een door en door individualistisch boek) nergens als programmapunt of als strijdbare gezindheid aanwezig; het is er eenvoudig, er bestaat in deze wereld niets buiten de individualistische geestesgesteldheid om. Volstrekte verhoudingloosheid tot het maatschappelijke, economische, politieke is een der kenmerken van dit werk, en dit valt des te meer op, omdat er hier en daar van revolutionnaire idealen en arbeidersbeweging wordt gerept; het is dus niet de afwezigheid van belangstelling voor maatschappelijke problemen, maar de individualistische sfeer, waarin al het sociale en collectieve vanzelf wordt opgezogen, die hier beslissend is.

De ‘dwaas’, d.i. de voorbeschikt eenzame, de individualist par droit de naissance, is in meer voor-oorlogsche boeken het ‘leitmotiv’; men zou Siebold, de hoofdpersoon van Nine van der Schaafs roman, b.v. kunnen vergelijken met Peter uit Kleine Inez van R. van Genderen Stort: ook een typisch-vooroorlogsch auteur, al verscheen Kleine Inez pas in 1925. De voorbeschikte eenzaamheid in dezen vorm is romantisch; Van Genderen Stort heeft er zelf de onbedoelde parodie op geschreven in zijn lateren roman Hinne Rode, als wilde hij bewijzen, hoe gemakkelijk men van het romantische in het potsierlijke terecht kan komen. Het proza van Nine van der Schaaf nu ligt ongeveer tusschen dat van Stort en Van Schendel in. Haar materiaal (de neo-platonisch ‘empfundene’ Hollandsche menschen) doet het meest denken aan Kleine Inez, maar de ongelukkige neiging tot archaïseeren en over-styleeren, die in het werk van Stort zooveel bederft, ontbreekt bij haar vrijwel geheel. Aan den anderen kant heeft zij het meesterschap van Van Schendel niet kunnen bereiken, noch ook de ontwikkeling van Van Schendel kunnen meemaken of evenaren; De Liefde van een Dwaas is verwant aan Van Schendels romantische periode (Een Zwerver Verliefd), maar de oplossing van het gegeven is bij Nine van der Schaaf onbeholpener, de verhouding tot het onderwerp tweeslachtiger.

Met dat al heeft zij zeker een ‘eigen gezicht’, het zou onbillijk zijn haar uitsluitend te beoordeelen op grond van de eigenschappen van anderen, daar zij nergens imiteert en in hooge mate zichzelf weet te blijven. Bovendien: Nine van der Schaaf staat geheel vrij van den Hollandschen damesroman, met den ‘gezelligen’ toon en de laatste echtscheidingsproblemen. Zij is zeer Hollandsch, zij is zelfs beperkt Hollandsch, wat haar horizon betreft, maar zij is een schrijfster, geen roddelaarster; men kan daarom haar werk toch weer gerust vergelijken met dat van Van Schendel, ook al valt het er bij af, omdat het in zijn bedoelingen niet minder is. Men kan zich daarom ook wel begrijpen, dat mevr. Romein-Verschoor, in haar Vrouwenspiegel, zich heeft vastgeklampt aan Nine van der Schaaf, toen zij stuk voor stuk onze damesauteurs onder zich zag wegzinken; een weinig overschatting was hier nog niet het slechts geplaatst. Er staan in De Liefde van een Dwaas uitstekende stukken, die getuigen van een zeer persoonlijk en onafhankelijk talent, niet geneigd om zich door anderen de wet te laten voorschrijven. Aan zulke fragmenten herkent men een schrijfster van een zeker niveau; en ook als men ten slotte geneigd is dezer roman als geheel een mislukking te noemen, blijft men zich over deze herkenn[ingste]kenen verheugen.

Episoden, geen geheel.

Want als geheel mislukt lijkt mij De Liefde van een Dwaas zeker. Gemeten niet aan een roman van mevr. Székely-Lulofs natuurlijk, want mevr. Székely heeft nog niet eens geprobeerd, wat Nine van den Schaaf tenminste ten deele wist te realiseeren; maar gemeten aan wat het boek, te oordeelen naar zijn beste stukken, had kunnen worden, wanneer de schrijfster minder bevangen was gebleven, en zich vrijer had bewogen ten opzichte van haar onderwerp. Men krijgt telkens den indruk, dat Nine van der Schaaf diep ademhaalt voor een groote episode; die episode wordt dan zeer veelbelovend voorbereid, en met 'n climax opgevoerd.. om dan plotseling weer losgelaten te worden en zonder opgelost te zijn te verdwijnen, ten einde opgevolgd te worden door een nieuwe episode. Zoo is dit boek eigenlijk gecomponeerd uit een groot aantal ‘aanloopjes’, die niet volledig worden afgereageerd; losse episodes worden tot een geheel vereenigd, zonder dat de noodzakelijkheid van die eenheid den lezer blijkt. Daardoor is de compositie hier tevens een element van verveling geworden; want een compositie, die zich als compositie aandient en het toch niet is, stelt teleur; beter is het, het componeeren dan maar geheel en al te verloochenen. Nine van der Schaaf echter schrijft een roman, met alle allures van een zich van stadium tot stadium ontwikkelend verhaal.. waaraan echter de ontwikkeling ontbreekt! Zij dwingt dus haar lezer te gelooven in den groei van haar held Siebold; maar Siebold is eigenlijk al bij voorbaat geheel gegeven (als de voorbeschikte eenzame), en dus groeit hij niet.

Ik zou dit gemis aan ontwikkeling willen qualificeeren als de ‘neoplatonische steriliteit’ van Nine van der Schaaf. Haar Siebold heeft een vegetarischen inslag, omdat zijn aanwezigheid op aarde hem verplicht tot gevoelsrelaties, die zich niet kunnen verwerkelijken tot daden; de voorbeschiktheid tot eenzaamheid weerhoudt hem daarvan, maar het conflict tusschen droom en daad speelt ook nauwelijks een rol, zoozeer is Siebold doordrenkt van zijn afwezige aanwezigheid. Hij is een ‘dwaas’, want hij heeft nooit in de verstandigheden der menschen gedeeld; hij is in zijn liefde dus op betrekkelijke onvruchtbaarheid aangewezen, want hij doet nauwelijks pogingen om zijn droom in daad om te zetten. Nine van der Schaaf onthult dat al door het verhaal van Siebolds eerste liefdesepisode, die hem met Elsa Frank in aanraking brengt. Deze Elsa is iemand, die zich voor zichzelf verbergt, hoogmoedig, omdat zij behoort ‘tot een geslacht van fijne en voor een deel artistieke intellectueelen’, maar naïef genoeg om dezen hoogmoed aan Siebold te belijden. Siebold begint echter te stotteren, als hij haar zijn liefde verklaren wil; van dat oogenblik af is de lezer vertrouwd met zijn voorbeschikte eenzaamheid. ‘Ver van hem af ergens was het heldere geluk; hij noch Elsa leefden er in, en zoozeer verbond hij in gedachte haar lot met het zijne dat hij meende: àls het mogelijk was dat die helderheid eenmaal brak door haar eigenwaan, dán zou ook hij “Veranderen” en heel natuurlijk haar minnaar zijn’.

Men vindt hier de schuwheid van Siebold neoplatonisch (d.w.z. als een soort zondeval uit het ‘heldere geluk’) geduid; en zoo zou men den geheelen roman een neoplatonische duiding van de menschelijke schuwheid kunnen noemen. Immers, de andere ontmoetingen van Siebold veranderen in wezen niets meer aan zijn leven. Hij is geen man van de aardsche werkelijkheid en zal het nooit worden. Na Elsa, de vrouw van artistieke en intellectueele familie (scherp geteekend op sommige bladzijden, al moet ik telkens aan landhuisjesstof denken bij zulke pretenties van artisticiteit en intellect), ontmoet Siebold ‘vrouw Marg’, de moeder van Jelle, een zijner studievrienden, een vrouw uit het volk, die zelf aan het stuur zit van de auto, waarmee zij haar waschinrichting bedient. Zij had in haar jeugd een liefdesverhouding met een man boven haar stand (waaruit Jelle geboren werd) en trouwde later met een man, die te zwak was om den kost te verdienen. Een vrouw dus, die midden in het maatschappelijk leven staat en een tegenpool voor den vegetarischen Siebold had moeten worden. Op de verhouding Siebold - vrouw Marg nu lijkt mij de roman van Nine van der Schaaf te stranden. Het is haar niet gelukt de ontwikkeling der gevoelens tusschen deze twee menschen te realiseeren; het verhaal valt in tamelijk onsamenhangende, op zichzelf dikwijls scherp geobjectiveerde episodes uiteen. De schrijfster tracht vrouw Marg te omschrijven door een samenstel van benaderende karakteristieken, maar men gelooft niet in het bestaan van deze persoonlijkheid, al zijn bepaalde kanten van haar wezen wel duidelijk. Zij is niet de vrouw uit het volk, die zij toch zijn moet, en zij is ook niet het tegendeel.

De voornaamste qualiteiten van den roman moet men dus niet zoeken in de compositie, maar in de fragmenten, die vrijwel losse ‘schetsen’ zijn gebleven in een niet aanvaardbaar gemaakt verband. De episode van Siebolds jeugd, van zijn verhouding tot zijn vader en moeder, zou men als een voorbeeld kunnen noemen van Nine van der Schaafs mogelijkheden; was het geheele boek de vervulling geworden van de hier gegeven belofte, dan had het in geen enkel opzicht teleur behoeven te stellen. Nine van der Schaaf heeft de gave om de psychologische beschrijving op te vangen in enkele sprekende details, zooals zij ook de gave heeft om de sfeer van toevalligheid, verlatenheid en onzekerheid met een paar regels aan te geven; zelfs heeft zij hier en daar een eigenaardige en persoonlijke ironie, die haar niet slecht staat. Het compositorische is helaas haar zwakke punt, want alles wat steriel en vegetarisch is in haar stijl wordt nu langademig en ongeproportioneerd. Ik hoop, dat zulks den goeden lezer niet beletten zal het werk van Nine van der Schaaf toch op zijn qualiteiten te toetsen.

Menno ter Braak.