Humor, humor, humor!

Een speciaal nummer van de ‘Groene’
Voor goedige menschen....

De Groene Amsterdammer wijdt een speciaal nummer aan den humor. Stoutmoedige onderneming in dit tijdsgewricht! Maar het geheel maakt een zeer aangenamen indruk. Natuurlijk is Anton van Duinkerken ook van deze markt thuis, om met zijn welbekende vlotheid de zaak even philosophisch te stellen:

‘Het doodgewone feit, dat een volwassen man kan uitschuiven over een banenschil, bevat humor. Heeft de volwassen man een hoogen hoed op, dan vinden de omstanders zijn val des te leuker. Blijkt hij echter bij den val zijn nek te hebben gebroken, dan is de aardigheid er ineens af. De beste oplossing vond de volwassen man, die over een doodgewone bananenschil uitschoof en op straat bleef liggen. De omstanders kwamen nu zenuwachtig toesnellen, richtten hem voorzichtig op en vroegen of hij zich geblesseerd had. “Neen”, zeide de volwassen man, “maar wanneer ik ineens was opgestaan, zoudt gij gelachen hebben, en nu lach ik”.

Wil men dit incident ontleden, dan komt men er achter, wat humor is. Maar vindt u het incident belangrijk genoeg? Tenslotte mankeerde den man niets!

Hiermede zijn wij genaderd tot de kern van de ingewikkelde kwestie. Humor is niet belangrijk. Alle humor is zonder belang. Zoodra er belangen op het spel staan, houdt de humor op. Hetzelfde, wat humoristisch kan zijn, wordt dan tragisch. Zoodat men den humor kan definieeren als de belanglooze tragiek in de schepping.

Zoolang een mensch geen pleizier heeft, wordt hij geplaagd door belangzucht. Honger is onpleizierig. Dorst is onpleizierig. Geldzorg is onpleizierig. Enz. Enz. Maar pleizierig is het belanglooze. Dezelfde man, die de heele week tot zijn smart op de tram staat, maakt 's Zondags met zijn kinderen, dus onder dubbel moeilijke omstandigheden, een pleizierritje met lijn 3 en neemt glunderend een overstap.

Omdat wij menschen belangeloos kunnen zijn, hoewel wij het zelden zijn, blijven wij zulke goedige wezens. En omdat wij zulke goedige wezens zijn, bestaat de humor. Werden wij waarlijk zoo kwaadaardig als onze belangen ons voorschrijven te worden, we zouden leven te midden van allerhande uitbarstingen van de somberste tragiek. Hieruit blijkt, dat de humor, hoewel een wraakmiddel van de wereldorde tegen onze gedurige schennis dier orde in woord en daad, tevens een belooning is namens die zelfde wereldorde, ons gegeven, omdat wij zoo goedig zijn.

Dieper op het wezen van den humor in te gaan, lijkt mij strafbaar’.

Strafbaar: tenminste voor Anton van Duinkerken, die zich zijn belooning niet wil zien ontgaan.

Verder schrijft L.J. Jordaan over de politieke caricatuur, A.B. Kleerekoper over Humor in de politiek, J.H. Huizinga over Punchhumor, Cornelis Veth over Humor in de Parodie, H.B. Fortuin (als wij ons niet vergissen de hoofdconducteur van ‘De kleine Krant’ en dus de zedelijke patroon van dit nummer) over ‘De Humorist’ Merkwaardigerwijze is hij hier minder humoristisch dan in zijn humor.

Er zijn nog meer bijdragen, waarvan ik die van prof. L.J. van Holk over Humor en Godsdienst even wil noemen om de combinatie der onderwerpen. De kleine krant heeft verschillende autoriteiten gevraagd, wat wij van den humor denken, mevr. A. Guichelaar-Janssen, echtgenoote van het Kamerlid Chr K. Guichelaar Jr. heeft daarop geantwoord: ‘Aangezien mijn man het te druk heeft met zijn Kamerwerk, antwoord ik UEd. even uit zijn naam, dat mijn man niet geheel begrijpt wat u met uw vraag bedoelt.’

Ook dit brengt ons midden in de ‘belanglooze tragiek der schepping’, waar Van Duinkerken van repte!

M.t.B.