Franz Kafka en Max Brod

De geschiedenis van een vriendschap
Maar van ongelijke persoonlijkheden

Max Brod, Franz Kafka, Eine Biographie. (Verlag Heinrich Mercy Sohn, Prag 1937.

Deze biografie van Franz Kafka, geschreven door een zijner intiemste vrienden, zullen velen met mij, die Kafka bewonderen als een van de belangrijkste schrijvers der laatste decenniën, met een zekere spanning hebben tegemoetgezien. Immers: er is nog veel op te helderen over dezen auteur, wiens werken soms den indruk maken uit de lucht te zijn gevallen, als een wonder te zijn ontstaan. Kafka leeft zoo sterk in zijn boeken, dat men zijn leven onwillekeurig vereenzelvigt met het autobiografische droomleven van zijn held K, of ‘Karl’. Maar er was natuurlijk ook een andere Kafka, die zich in de autobiografieën trachtte te verweren tegen de ervaringen van zijn dagleven; hem leert men in de werken slechts door teekenen kennen en zijn lotgevallen verdwijnen in het licht van die voortdurende obsessie, van die even voortdurende helderheid en van dien wonderlijken droomhumor, dien Kafka als een volstrekt persoonlijk instrument hanteert.

Daarom is de biografie van Max Brod een aanvulling tot die kennis van Kafka's leven, die reeds door het feit van de eens tusschen deze twee menschen bestaande vriendschapsrelaties van belang is. Maar in één opzicht stelt dit conscientieuze werk van Brod toch teleur; het openbaart n.l. in hoofdzaak slechts de ‘waarheid’ over Kafka, die deze ons in zijn proza reeds duidelijker en met meer genie, had onthuld. Dat kan Brod dus niet helpen; hij heeft zorgvuldig alles, wat hij aan materiaal over zijn vriend kon verzamelen, bijeengebracht en er zijn conclusies uit getrokken, zooals dat een goed biograaf met verantwoordelijkheidsgevoel past; maar het voornaamste resultaat van zijn bemoeiingen is, dat men steeds helderder de autobiografische genialiteit van Kafka gaat bevroeden, die door droomteekenen over zichzelf met een volledigheid en intensiteit wist te spreken, waaraan niet veel meer toe te voegen valt. ‘Het betere beeld toonen zijn werken’ schreef Albrecht Dürer onder zijn portret van Erasmus; dat zou ook als motto in de biografie van Brod kunnen staan.

Het leven van Kafka is een onopvallend leven geweest, in de schaduw van een tyrannieken vader; het is een ambtenarenbestaan en een vlucht in de verbeelding.

* * *

Er blijft in deze vriendschap, die in wezen een jeugdvriendschap lijkt te zijn gebleven, ook na het verschijnen van deze studie iets raadselachtigs, dat vermoedelijk slechts zou kunnen worden opgehelderd door informaties van derden. Immers: in deze vriendschap tusschen Kafka en Brod is Kafka onmiskenbaar de meerdere, de ‘gevende’ (Brod komt daar ook rond voor uit); maar toch laat. Brod zich stevig gelden als den man, die op Kafka's vorming veel invloed heeft gehad. Blijkbaar moet Kafka veel waarde hebben gehecht aan zijn oordeel, vooral in de eerste jaren van hun betrekkingen en van zijn schrijverschap. Waarom precies? Ik moet bekennen, dat ik er na de lectuur van Brods biographie nog niet achter ben. In ken het geheele oeuvre va Brod niet, maar wat ik van hem las heeft mij altijd doen vermoeden, dat hij een zeer verdienstelijk, maar uitgesproken tweederangs auteur is; ik heb zelfs eens een boekje van zijn hand gelezen over ‘die göttliche Garbo’, dat even kitschig was als het plaatje van de ‘göttliche’ op den omslag; in de titels van zijn boeken is trouwens dikwijls al een tendentie naar het tweederangsche merkbaar. Maar wat dies ook zij: in ieder geval was Kafka een schrijver van den allereersten rang zonder een spoor van compromis in zijn stijl, terwijl men hetzelfde met groote zekerheid van Brod niet kan zeggen. Ook de stijl van zijn biographie is hier en daar niet vrij van banaliteit; humor is b.v. geenszins de sterke kant van dien stijl, zoodat er al dadelijk een zekere discrepantie tusschen Kafka vu par Kafka en Kafka vu par Brod ontstaat. Brod neemt de literatuur zeer ernstig op; zoodra hij over het ‘vak’ handelt, wordt hij onhumoristisch, iets wat men zich van Kafka onmogelijk zou kunnen voorstelle... Daarom maakt Brod zoo nu en dan den indruk van den manager, die Kafka, met zijn bekende onwilligheid tot publiceeren en voltooien, eigenlijk pas recht tot ‘vakman’ maakte. Eenige zelfgenoegzaamheid is Brod daarbij niet vreemd; hij stelt zichzelf graag op den voorgrond, en hoewel dat in principe natuurlijk niet gelaakt kan worden bij een levensbeschrijving van een intiemen vriend, is het de manier waarop, die soms onwillekeurig hinderlijk aandoet. Het gebrek aan humor laat zich te duidelijk gelden; misschien echter hebben wij het aan datzelfde gebrek aan humor te danken, dat Brod de werken van Kafka zoo conscienteus heeft uitgegeven, en dus mogen wij er eigenlijk niet te veel kwaad van zeggen. Met dat al blijft ook dat uitgeven nog een niet geheel opgelost probleem. Brod heeft de publicatie bewerkstelligd tegen den wil van Kafka in. Hij verklaart in deze biographie nu, dat het optimisme van Kafka's laatste levensjaar (hij vond als tuberculose-patient nog een laat geluk) hem daartoe gerechtigd heeft; ‘aus all diesen lebenszugewandten Indizien habe ich dann später den Mut geschöpft, seine (lang vorher niedergeschriebene) Weisung an mich, die jede Publikation des Nachlasses verbot, als ungültig zu betrachten.’ Het is voor een buitenstaander moeilijk uit te maken, in hoeverre Brod daarmee in den geest van zijn vriend heeft gehandeld; dat hij door zijn publicaties een groot schrijver tot zijn recht liet komen is natuurlijk een ander geval, waarover geen discussie mogelijk kan zijn.

Menschelijke motieven zijn gecompliceerd, en dus die van Brod ook. Piëteit jegens den overledene sluit niet uit een zekere ijdelheid en annexatiedrift; beide spelen in Brods biographie een rol, en het ontbreken van humor maakt het begrijpelijk, dat die ijdelheid en annexatiedrift met de piëteit kunnen samengaan, zonder met elkaar in botsing te komen. Maar daardoor blijft het boek ook beneden het peil van bijv. Harris' biographie van Oscar Wilde. Het belang er van moet men voornamelijk in de meegedeelde feiten zoeken; de commentaar van Brod is vaak onbevredigend. En het spreekt vanzelf, dat ook die feiten uit de herinnering, d.w.z. uit de selectievermogens van Brod voortkomen, zoodat men mag aannemen, dat een andere vriend zich een anderen Kafka zou kunnen herinneren. Bovendien, zooals reeds gezegd: deze vriendschap maakt den indruk van uit een litteraire jeugdvriendschap te zijn ontstaan en in wezen altijd dat karakter te hebben behouden. Dat een geest als Brod (afgezien dus van zijn menschelijke vriendschap) het oeuvre van Kafka werkelijk zou hebben ‘bereichert’, lijkt mij onaannemelijk. De heele beschouwing aan het slot, waarin Brod Kafka naar den specifiek-Joodschen en religieuzen kant tracht te interpreteeren, komt mij ook weinig geloofwaardig voor; het heeft er iets van, dat Brod zichzelf als den Plato ziet, die Socrates-Kafka in zijn systeem opneemt. .... hetgeen een omkeering van de werkelijke verhouding zou zijn. Want de philosophie van Brod, die alle kenmerken draagt van een allegorisch platonisme, is rhetorisch vergeleken bij den concreten, van allegorie afkeerigen Kafka; en hoe zou een rhetorische geest (hoe ‘begrijpend’ verder dan ook) in staat zijn een werkelijken ziener en droomer te omvamen? ‘Man muss sich auf das beschränken, was man unbedingt beherrscht’: deze uitlating van Kafka zou voor Brod als waarschuwing geschreven kunnen zijn.

* * *

De ‘partijen’ zijn dus ongelijk, dat staat voorop. Daarvan afgezien: Brod deelt genoeg belangrijks mee om deze biographie tot een mooie completeering te maken van de zes deeltjes verzamelde werken. Zoo is uitermate interessant wat Brod onthult over den brief aan den vader, dien Kafka als een soort moreele afrekening heeft geschreven; al verbaast ons deze verhouding niet na de lectuur van de werken, zulk een document is toch een belangrijke bevestiging van bepaalde vermoedens Ook wat over Kafka's huwelijkspogingen over zijn temperament, over zijn relatie tot de muziek en over zijn ziekte wordt bericht, is zeer de moeite waard; dat Kafka van Meyrink niets moest hebben, maar Thomas Mann bij voorkeur las, is ook een aardige documentatie van zijn geestelijke ‘afstamming’, die met de griezelsfeer en het expressionisme niets te maken heeft. Brod is zonder eenigen twijfel welingelicht, en daarmee zal hij, die Kafka al uit zijn werken leerde kennen, zijn voordeel kunnen doen.

M.t.B.